Constructie van bouwwerken
b. een afzonderlijke lozing voor het hemelwater wordt gemaakt;
c. voorzieningen worden getroffen met betrekking tot afvoerleidingen, welke
te laag gelegen zijn om op natuurlijke wijze op het openbare riool te lozen.
5 Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1, indien lozing op
een andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem of lucht mogelijk is:
a. voor gebouwen die op een grotere afstand dan 40 m van een openbaar
riool zijn gelegen, gemeten langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen
naar het punt van aansluiting aan het openbare riool zonder overwegende
bezwaren kunnen worden gelegd;
b. indien directe lozing op openbaar water mogelijk en toelaatbaar is;
c. voor agrarische bedrijven;
d. voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd.
ARTIKEL 241 Aansluiting van afvoerleidingen anders dan aan een openbaar riool
1 Indien afvoerleidingen niet aan een openbaar riool zijn aangesloten zijn de
volgende bepalingen van toepassing:
a. afvoerleidingen van drekstoffen uit privaten met waterspoeling moeten
lozen op een rottingsput met overstort;
b. afvoerleidingen van drekstoffen uit privaten zonder waterspoeling moeten
lozen op een beerput zonder overstort, een gierput of een rottingsput met
overstort;
c. afvoerleidingen van hemel-, huishoud- en bedrijfswater, alsmede overstor-
ten van rottingsputten moeten zodanig lozen, dat gewaarborgd is dat geen
verontreiniging van water, bodem of lucht optreedt;
d. afvoerleidingen van hemel-, huishoud- en bedrijfswater mogen niet lozen op
een rottingsput.
2 Burgemeester en wethouders kunnen de plaats en de hoogteligging van de
afvoerleidingen buiten het gebouw bepalen.
3 Als nadere eis kan worden gesteld dat bijzondere voorzieningen worden ge-
troffen met betrekking tot de afvoer van huishoud- en bedrijfswater, anders
dan naar een openbaar riool.
4 Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1 onder a en b, indien
lozing op andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem en lucht
mogelijk is.
137