Inrichting van erven Paragraaf 1: Inrichting van open erven en terreinen ARTIKEL 294 Hoogte en afwatering van open erven en terreinen I Het open erf behorende bij een gebouw moet op zodanige hoogte liggen en een zodanige mogelijkheid van afwatering hebben, dat het onder normale om- standigheden watervrij blijft. De hoogte van het erf moet ten minste 30 cm boven de hoogste ter plaatse te verwachten grondwaterstand zijn. I Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot de hoogte van een erf als bedoeld in lid 1 of van een gedeelte van het erf. 3 Als nadere eis kan worden gesteld, dat open erven en terreinen ter bevorde- ring van een goede afwatering worden voorzien van de nodige afvoerleidingen en putten en dat deze aan het openbaar riool worden aangesloten. 1 Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1 voor dat gedeelte van een open erf, dat niet vereist is krachtens artikel 49 of artikel 51. ARTIKEL 295 Ophogingsmateriaal voor erven 1 Ophoging van een bij een gebouw behorend erf moet geschieden met zand, behalve voor gedeelten, welke voor tuin zijn bestemd, voor welke gedeelten de bovenste laag uit tuinaarde moet bestaan. Voor zover de ophoging 20 cm of meer bedraagt moet de laag tuinaarde ten minste 20 cm dik zijn. 2 Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1 bij toepassing van ander doeltreffend ophogingsmateriaal. ARTIKEL 296 Aanleg als tuin van open erven bij gebouwen 1 Behoudens het bepaalde in artikel 258 en artikel 297 moet het bij een tot bewoning bestemd gebouw behorende open erf als tuin zijn aangelegd. 2 Als nadere eis kan worden gesteld, dat het bij een niet tot bewoning bestemd gebouw behorende open erf of terrein wordt aangelegd als tuin. 3 Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1 a. indien het erf aan redelijke eisen van welstand voldoet; De nummers 291 t/m 293 zljn niet gebruikt. 193

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1967 | | pagina 204