229
Uitvoeringsvoorschriften
ARTIKEL 372 Aangeven van de hoogte van de weg en van rooilijnen; kennisgeving
aan het bouwtoezicht
Met bouwen mag niet worden begonnen alvorens vanwege burgemeester en
wethouders voor zover nodig:
a. de hoogte van de weg ter plaatse is aangegeven;
b. de rooilijnen op het bouwterrein zijn uitgezet.
De houder der bouwvergunning geeft aan het bouwtoezicht kennis van:
a. verandering van het adres van degene onder wiens leiding het werk wordt
uitgevoerd;
b. de aanvang der werkzaamheden, ontgravingswerkzaamheden daaronder
begrepen, ten minste twee dagen tevoren;
c. de aanvang van het inbrengen der funderingspalen, het slaan van proef-
palen daaronder begrepen, ten minste twee dagen tevoren;
d. de aanvang van de grondverbeteringswerkzaamheden ten ministe twee
dagen tevoren;
e. de aanvang van het storten van beton ten minste een dag tevoren;
f. de voltooiing der grondleidingen en afvoerputten onmiddellijk na de vol-
tooiing;
g. de voltooiing van onderdelen van het bouwwerk, indien zulks in de ver-
gunning is voorgeschreven, onmiddellijk na de voltooiing.
De in lid 2 bedoelde kennisgevingen moeten, indien het bouwtoezicht zulks
verlangt, schriftelijk geschieden.
ARTIKEL 373 Verbod tot het aan het oog onttrekken van bouwonderdelen
De houder van de bouwvergunning moet zorgdragen, dat onderdelen van het
bouwwerk, van welker voltooiing ingevolge artikel 372, lid 2, moet worden
kennis gegeven aan het bouwtoezicht, behoudens toestemming van dat toe-
zicht, niet aan het oog worden onttrokken binnen twee dagen na het tijdstip
van kennisgeving.
ARTIKEL 374 Op het werk verplicht aanwezige bescheiden
De houder van de bouwvergunning moet zorgdragen, dat te allen tijde op het
werk aanwezig zijn en op eerste aanvrage aan het bouwtoezicht ter inzage
worden gegeven de op het werk betrekking hebbende: