Uitvoeringsvoorschriften
ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers
en van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.
2 Bij het bemalen van bouwputten mag niet op zodanige wijze water aan de
bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de
omgeving plaats vindt, waardoor funderingen van bouwwerken schade zouden
kunnen oplopen.
3 Het is verboden stempels, schoren, kruisen of zwiepingen weg te nemen of
andere veiligheidsmaatregelen op te heffen zolang ze uit veiligheidsoogpunt
nodig zijn.
ARTIKEL 384 Afscheiding van het bouwterrein
1 Indien aan een weg wordt gebouwd of gesloopt, grond wordt ontgraven of
dergelijke werkzaamheden worden verricht, moet het terrein waar deze werk-
zaamheden worden verricht door een doeltreffende afscheiding van de weg
zijn afgescheiden, indien gevaar of hinder te duchten is.
2 De in lid 1 bedoelde afscheiding moet zodanig zijn geplaatst en ingericht, dat
het verkeer zo min mogelijk hinder ervan ondervindt en de toegang tot brand-
kranen en andere openbare voorzieningen, zoals leidingen, er niet door wordt
belemmerd.
3 Een terrein, waarop een bouw-, sloop- of grondwerk wordt uitgevoerd en dat
niet van de weg is afgescheiden, moet, wanneer er niet wordt gewerkt, worden
bewaakt, tenzij het bouwtoezicht dit niet nodig acht.
233