bouwvoorschriften neer te leggen in een compleet model voor een gemeen-
telijke bouwverordening, waardoor eenheid zou kunnen worden gebracht,
zowel in de bouwtechnische als in de zgn. woontechnische en stedebouwkun-
dige en in de administratief-juridische bepalingen. Hierbij is er van uitgegaan,
dat wat de zgn. stedebouwkundige en administratief-juridische bepalingen be-
treft er ruimte is voor gemeentelijk initiatief tot afwijkingen. Hetzelfde geldt in
beperkte mate voor de zgn. woontechnische bepalingen. (Inrichting van ge-
bouwen).
De bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 (resp. bestaande bouwwerken
en gebruik van bouwwerken) lenen zich naar de letter wellicht uitstekend
voor unificatie, doch de toepassing van deze bepalingen is volledig afhanke-
lijk van het beleid van het gemeentebestuur en zal daarom van gemeente
tot gemeente sterk verschillen. Dit is onvermijdelijk en het bereiken van
eenheid in tekst en toepassing heeft hier niet in de bedoeling gelegen. Meer
dan van welk ander hoofdstuk ook zijn de bepalingen van de evengenoemde
hoofdstukken als model-bepalingen bedoeld.
De Adviescommissie merkt op, dat zij met haar voorstellen gestreefd heeft
naar landelijk aanvaardbare minima, doch dat hiermede uiteraard niet bedoeia'
wordt het minimum-woonpeil op dit niveau te fixeren. De Adviescommissie
rekent het mede tot haar taak, na aanvaarding van het onderhavige model, dit
model afgestemd te houden op de ontwikkeling van de inzichten op het
gebied van de volkshuisvesting en van de bouwtechniek. Afwijkingen van de
door haar ontworpen zgn. woontechnische bepalingen, teneinde het minimum
woonpeil te kunnen verhogen, acht de Adviescommissie, indien zodanige
afwijkingen wenselijk en mogelijk zouden blijken, zeker verenigbaar met de
door haar gekozen opzet.
Wat haar taak betreft te adviseren ten aanzien van de toepassing van
gemeentelijke bouwvoorschriften, heeft de Adviescommissie gemeend voors-
hands te moeten volstaan met richtlijnen te verstrekken voor de toepassing
van de door haar ontworpen bouwvoorschiften in de vorm van bij het model
behorende wenken voor de toepassing. Of zij terzake van de toepassing
verder werkzaam dient te zijn, acht de Adviescommissie afhankelijk van het
antwoord op de vraag of de te verwachten behoefte aan adviezen op dit
terrein al niet geheel of grotendeels gedekt zal kunnen worden door reeds
op dit gebied werkzame instellingen de Adviescommissie denkt hierbij
met name aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor de juridisch-
6