der Wilt, hoofdingenieur-hoofd van de afd. Bouwtoezicht van de Bouw- en
Woningdienst Utrecht, ir. J. G. Wijn, oud-directeur van Bouw- en Woning-
toezicht 's-Gravenhage, M. J. Goedée en mr. J. J. J. van Agt. De eindradactie
is door de plenaire commissie vastgesteld in zijn vergadering van 6 januari
1965, waarna de model-bouwverordening aan het Bestuur van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten is aangeboden.
B Algemene toelichting
1. Vroegera pogingen tot unificatie
Het streven naar unificatie voor gemeentelijke bouwverordeningen is niet
nieuw. In het model-bouwverordening 1952, blz. 22 t.m. 26, geeft de Studie-
commissie Bouwvoorschriften een overzicht van vroegere pogingen, naar
welk overzicht hier wordt verwezen.
2. Rijksregelingen in het belang van de unificatie
Bij de wet van 11 april 1952, S. 181, werd aan de Wederopbouwwet artikel 22a
toegevoegd, ingevolge welk artikel ter voorkoming van een ondoelmatig
gebruik van materialen en arbeidskrachten in het bouwbedrijf bij algemene
maatregel van bestuur:
a. voorschriften konden worden gegeven waaraan moest worden voldaan bij
het bouwen, het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen en het
uitbreiden van gebouwen;
b. bepalingen, vastgesteld krachtens artikel 1 van de Woningwet van 1901,
buiten werking konden worden gesteld.
Op grond van het bepaalde in artikel 22a der Wederopbouwwet kwam ir
1956 het Besluit Uniforme Bouwvoorschriften x) tot stand. Dit besluit bracht
eenvormige bouwvoorschriften ten aanzien van een aantal onderwerpen, doch
beoogde niet de activiteiten in gemeentelijke kring op het gebied van de
unificatie van bouwvoorschriften te doorkruisen.
Konlnklljk beslult van 11 junl 1956, S. 321, gewljzlgd blj Koninklljke beslulten van 17 aprll. S. 136
en 4 jull 1962, S. 263.
10