vindt in gebieden waarvoor een bestemmingsplan geldt, niet meer zo'n grote
betekenis als vroeger. Er is daarom afgezien van het stellen van gevarieerde
eisen voor de grootte van het open erf.
Lid 2. De maat van 4 m is bedoeld als kleinste toelaatbare maat die in een
verordening kan worden genoemd. De maat kan groter worden gesteld en kan
desgewenst variëren met de hoogte van het desbetreffende gebouw.
Wenken voor de toepassing
Lid 1. Indien de totale oppervlakte van de bouwwerken, die, ingevolge artikel
50, op een open erf mogen worden opgericht, meer bedraagt dan van de
grootte van het achtererf, wordt het meerdere niët als onbebouwd, maar als
bebouwd deel van het bouwperceel aangemerkt. De totale grootte van het
door het hoofdgebouw ingenomen deel van het perceel mag niet meer dan
75 pct zijn, tenzij een bestemmingsplan anders bepaalt.
Lid 3, a, onder 1. Indien één van de in dit lid genoemde situaties zich voordoet
en er dus open ruimte achter een gebouw is, zij het dat deze niet bij het
gebouw behoort en het gebouw overigens over voldoende ,,uitloop" beschikt,
zou vrijstelling van de voorgeschreven erfgrootte kunnen worden verleend.
Lid 3, a, onder 2. De vrijstelling is bedoeld voor de gevallen waarin de laagste
boven peil gelegen bouwlaag bijvoorbeeld is bestemd voor winkels of
garages.
Lid 3, b, onder 1. Deze vrijstelling is onder meer bedoeld voor patio-woningen.
ARTIKEL 50
Toelichting op het ontstaan
Van zeer veel zijden is aangedrongen op opneming van een gedetailleerde
regeling van de op erven van woningen toegelaten bebouwing. De in dit
artikel neergelegde regeling komt aan dit verlangen zoveel mogelijk tege-
moet. Een regeling, waarbij is aangegeven welk soort hokken op een erf
mogen worden gebouwd is echter niet mogelijk. De aard van de bebouwing
(ééngezins- of meergezinshuizen), de welstand van de bewoners en de aard
van hun liefhebberijen zijn daarop van invloed. Als algemene richtlijn is er
van uitgegaan, dat bij elk ééngezinshuis één bergplaats van ten hoogste 8 m2
62