ARTIKEL 220 Wenk voor de toepassing De Gasinstallatievoorschriften (GAVO 1963, NEN 1078) bepalen dat van gas- toestellen met een niet gesloten verbrandingsruimte de verbrandingsgassen slechts mogen worden afgevoerd door kanalen, die zodanig uitmonden, dat geen terugstroming is te verwachten. (Dat is dus in het algemeen bovendaks in een zone. waar geen overdruk heerst). Het onderhavige artikel is van toepassing op gastoestellen met gesloten verbrandingsruimte, zgn, gevel- kachels. Bij deze toestellen is geen afvoerkanaal nodig, maar kan worden vol- staan met een afvoeropening in de gevel. Het is echter ongewenst dat deze afvoeropeningen, indien ze niet afgeschermd zijn, zich op geringe hoogte boven de weg bevinden, omdat voorbijgangers dan hinder van de hete afvoer- gassen kunnen ondervinden. ARTIKEL 221 Wenken voor de toepassing Lid 2, onder a. Voor gasafvoerkanalen is niet zoals bij de rookkanalen een maximum van vijf nevenkanalen per hoofdkanaal geëist. In theorie mag voor een gasafvoerkanaal een onbeperkt aantal nevenkanalen worden toegelaten, hetgeen dan ten slotte een grote doorsnede van het hoofdkanaal zou meebren- gen. De temperatuur van de afvoergassen kan echter beter niet beneden het dauwpunt dalen om sterke condensvorming te voorkomen. (Zie ook artikel 222, lid 1 onder f). Lid 2, onder e en f. Zie de wenk voor de toepassing bij artikel 213, lid 2, onder d en e. Lid 3. De vrijstelling is bedoeld voor systemen als Se-duct en U-duct, waarbij toevoer van verse lucht aan de onderzijde van het kanaal plaats vindt en die alleen bestemd zijn voor gastoestellen met gesloten verbrandingsruimte. ARTIKEL 222 Wenken voor de toepassing Lid 1. Aan de eisen van dit lid kan, voor wat betreft gasafvoerkanalen uitge- voerd in metselwerk, geacht worden te zijn voldaan indien de wanden van die kanalen een dikte van ten minste 8 cm hebben en vol en zat in metsel- verband zijn opgetrokken. 138

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1967 | | pagina 453