Bljzondere bepalingen
b. het gebouw van gelijke hoogte of hoger is dan het hoogste belendende
pand bij niet geïsoleerde ligging
c. het gebouw, ongeacht a en b, een oppervlakte heeft van meer dan 2000
m2.
2. Meergezinshuizen, kantoorgebouwen, winkelgebouwen e.d., indien:
a. het gebouw hoger is dan 20 m bij geïsoleerde ligging
b. het gebouw meer dan 10 m hoger is dan belendende panden bij niet
geisoleerde ligging;
c. het gebouw, ongeacht a en b, een oppervlakte heeft van meer dan
4000 m2.
3. Gebouwen, waarin in belangrijke mate gemakkelijk brandbare of ontplof-
bare stoffen worden vervaardigd, verwerkt of opgeslagen, ongeacht de hoogte
van het gebouw. Onder ontplofbare stoffen mede te verstaan vloeistoffen of
gassen, die door vermenging met lucht tot ontploffing kunnen komen.
4. Geheel of gedeeltelijk met gemakkelijk brandbare materialen (zoals riet
en stro) gedekte gebouwen, die van gelijke hoogte of hoger zijn dan belen-
dende panden bij niet geîsoleerde ligging.
5. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder
kerktorens en schoorstenen), die meer dan 20 m uitsteken boven belendende
panden bij niet geîsoleerde ligging
Bij de toepassing van deze richtlijnen kan er van worden uitgegaan, dat:
a. een bouwwerk een geïsoleerde ligging heeft, indien zich binnen een
afstand van 100 m van elk punt van het bouwwerk geen ander bouwwerk
bevindt (ondergeschikte bouwwerken, zoals schuurtjes, kunnen buiten be-
schouwing blijven);
b. de hoogte van een bouwwerk in dit geval wordt bepaald door het hoogste
punt daarvan boven maaiveld;
c. een gemakkelijk brandbare stof een stof is, die na 10 seconden in aan-
raking te zijn geweest met een brandende lucifer, uit zichzelf verder brandt
of gloeit.
ARTIKEL 257
Toelichting op het ontstaan
De tekst van dit artikel is voor het grootste deel ontleend aan NEN 3081,
onder 6.6.4.
155