de regeling moeten vaststellen. Het werd mede omdat unificatie hier geen doorslaggevende betekenis heeft niet nodig geoordeeld op dit punt model- bepalingen te publiceren. e. Onderhoud van wegen Wat betreft de bepalingen ten aanzien van het onderhoud van wegen wordt het volgende opgemerkt. Op grond van artikel 57 van de Wegenwet kunnen bij plaatselijke verorde- ning regelen worden gesteld omtrent punten waarin bij deze wet niet is voor- zien. De artikelen 13, 16, 20, 1e en 3e lid, 23 en 24 van bedoelde wet, alsmede de memorie van toelichting waarmede het desbetreffende wetsontwerp bij de Staten-Generaal aanhangig werd gemaakt (S. en J.-editie blz. 9, 19 en 20) wek- ken de indruk dat het de bedoeling van de rijkswetgever is geweest o.m. het punt ..onderhoudsplicht van wegen" uitputtend te regelen. Zowel in de lite- ratuur alsook in de jurisprudentie zijn er aanwijzingen te vinden dat de hogere wetgever in het punt ..onderhoud van wegen" zodanig heeft voorzien, dat hier- omtrent geen nadere regels bij plaatselijke verordening kunnen worden vast- gesteld, behalve dan wellicht die welke meer in bijzonderheden uitwerken welke bepaalde verplichtingen de bestaande onderhoudsplicht van een weg meebrengt (zie K.B. van 29 juli 1948, S. I 348, O.B. 1949 XIV.2 nr. 5626 en T.v.O. 1948 blz. 594 e.v.; in andere zin L.H.M. Damen, ,,Een kritische beschouwing van de Wegenwet", blz. 74 e.v.). In deze opvatting ligt besloten, dat de gemeentelijke wetgever nagenoeg geen regels kan stellen inzake de onderhoudsplicht van wegen. Mocht in een ge- meente echter ernstig de behoefte aan nadere voorschriften worden gevoeld, dan kan worden overwogen of en in hoever een regeling ten aanzien van de zich in die gemeente voordoende omstandigheden mogelijk is. Voorschriften inzake de verlichting van niet in beheer bij de overheid zijnde wegen zijn echter wel mogelijk. Mocht hieraan behoefte bestaan, dan kan gebruik worden gemaakt van een van de thans niet gebruikte nummers 291 t/m 293. 174

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1967 | | pagina 489