Gebruik van bouwwerken en2.
heid der desbetreffende bepaiingen dus niet veelvuldig is, kunnen de voor-
schriften hun nut hebben, al lijkt de (door de wet voorgeschreven) uitvoerig-
heid ervan wel wat topzwaar. Anders is het met de bepalingen, die verband
houden met het gebruik, dat de bewoners van hun woning maken, de zgn.
bewoningsbepalingen. Dergelijke bepalingen, ingevolge artikel 6. 2e en 3e lid
onder a en b, van de Woningwet vereist, welke bepalingen van oudsher in de
meeste bouwverordeningen voorkomen, hebben in de meer dan 50 jaren van
hun bestaan, in tijden van woningschaarste zowel als van woningoverschot,
de onmogelijkheid van hun toepasbaarheid ruimschoots bewezen. Zelfs in
gevallen van excessen leerde de praktijk, dat de bepalingen een dode letter
waren.
Ze mochten echter in verband met de bovengenoemde bepaling in de Wo-
ningwet niet achterwege blijven. Ze zijn beperkt gehouden tot het minimum.
Een bepaling bijvoorbeeld als die van artikel 188, lid 3, van de bouwveror-
dening van Amsterdam, vermeldende, dat nadere eisen kunnen worden
gesteld met betrekking tot de afscheiding van slaapplaatsen en de verdeling
van de slaapplaatsen over de in de woning aanwezige ruimten, is, als mis-
sende elke reële waarde, achterwege gelaten.
Bepalingen betreffende de reinheid en de zuivering van gebouwen van onge-
dierte, uiteraard repressief in hun werking, zijn daarentegen wël nuttig
gebleken.
Ook de overige in het hoofdstuk voorkomende bepalingen hebben hun nut
in de praktijk bewezen.
5. Beperking der in het hoofdstuk behandelde materie
ln dit hoofdstuk zijn omtrent het onbewoonbaar verklaren van woningen, het
beroep daartegen, de ontruiming enz. van onbewoonbaar verklaarde woningen
geen bepalingen opgenomen, omdat deze gehele materie evenals voorheen
uitvoerig in de Woningwet (hoofdstuk III, afdeling 2) is verwerkt. Slechts
enkele bepalingen, de vorm en plaatsing van het kenmerk van onbewoon-
baarverklaring betreffende en het gebruik anders dan tot bewoning, komen
in de bouwverordening voor.
Het voorschrift in de bouwverordening omtrent de vorm en plaatsing van het
kenteken vloeit voort uit de bepaling van artikel 37, lid 2, der Woningwet.
De bepalingen omtrent het gebruik van ontruimde onbewoonbaar verklaarde
woningen anders dan tot bewoning, steunen op artikel 46 van de Woningwet.
217