Artikel 20.
Artikel 100 van de Woningwet bepaalt dat met de opsporing van de
in de artikelen 93-97 van deze wet bedoelde strafbare feiten zijn belast,
behalve de in artikel 141 Wetboek van Strafvordering aangewezen per-
sonen, de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volkshuisvesting
en de door de burgemeester aan te wijzen ambtenaren van het bouw-
en woningtoezicht.
In de artikelen 397 en 398 van de Bouwverordening wordt een nadere
uitwerking gegeven van de foevoegdheid van de ambtenaren, die door
de burgemeester voor de opsporing zijn aangewezen. Daar de Bouw-
verordening tevens bepalingen bevat die op de gemeentewet steunen,
is voor de daarbij strafbaar gestelde feiten een regeling omtrent de
opsporingsbevoegdheid noodzakelijk.
Het feit dat een ambtenaar belast wordt met de opsporing van in
bijzondere wetten of verordeningen strafbaar gestelde overtredingen,
doet hem stellen onder de supervisie van het Openbaar Ministerie. De
bijzondere opsporingsambtenaar zal steeds van geval tot geval zelf-
standig moeten oordelen of hij zal overgaan tot het opmaken van een
proces-verbaal bij constatering van een overtreding.
Het optreden van de ambtenaar in zijn hoedanigheid van bijzondere
opsporingsambtenaar heeft in de ambtelijke hiërarchische verhouding
deze consequentie dat hij van zijn optreden in bovenstaande kwaliteit
zijn superieuren van het bouw- en woningtoezicht in kennis stelt en
dat bericht aan burgemeester en wethouders wordt gezonden.
Het kan gewenst zijn een interne afspraak te maken, dat de met
opsporing belaste ambtenaar zoveel mogelijk, alvorens in de kwaliteit
van opsporingsambtenaar op te treden, overleg pleegt met zijn supe-
rieur( en) over de vraag of in het desbetreffende geval van overtreding
niet met meer adequate middelen kan worden opgetreden.
Overigens blijft de bevoegdheid van burgemeester en wethouders
om door toepassing van politiedwang op te treden onverlet, ook al
wordt een strafprocedure ingezet.
Artikel 21.
De Woningwet bepaalt in artikel 85, derde lid, dat in de instructie
een verbod wordt opgenomen voor derden tegen vergoeding op het
gebied van het bouwbedrijf arbeid te verrichten.
21
Toelichting