Inrichting van gebouwen
ARTIKEL 94 Leuningen en balustraden langs vaste trappen
1 Vaste trappen van gebouwen moeten van de volgende aantallen leuningen zijn
voorzien:
a. rechte steektrappen met geen grotere breedte dan 1,2 m en binnen een
woning gelegen zolder- en keldertrappen: één leuning.
b. alle andere trappen: twee leuningen.
De bovenzijde van de leuning moet zich, verticaal gemeten, op ten minste
85 cm boven het vlak, gedacht door de voorkanten van de treden, bevinden.
2 Om een leuning van een vaste trap moet afgezien van de plaatsen waar
de leuning is ondersteund ten minste 4 cm vrije ruimte aanwezig zijn.
3 Een vaste trap van een gebouw moet aan elke open zijkant zijn voorzien van
een balustrade ter hoogte van ten minste 85 cm, verticaal gemeten boven het
vlak, dat gedacht is door de voorkanten van de treden. Als open zijkant van
een trap wordt aangemerkt een zijkant, die meer dan 10 cm van een wand is
verwijderd.
De balustrade langs vaste trappen van tot bewoning bestemde gebouwen
moet zodanig zijn uitgevoerd, dat geen gevaar bestaat voor het doorvallen
van of het overklauteren door kinderen.
4 Vrijstelling kan worden verleend:
a. van het bepaalde in lid 1 voor trappen, die in de klimlijn gemeten een hel-
ling hebben van 30° of minder;
b. voor trappen in eengezinshuizen van het bepaalde in lid 1, voor wat de
tweede leuning betreft en van het bepaalde in lid 3.
ARTIKEL 95 Balustrade langs galerijen, trapgaten en bordessen
Galerijen, bordessen en trapgaten moeten aan elke open zijde zijn voorzien
van een balustrade met een hoogte van ten minste 90 cm boven het betreed-
bare oppervlak, indien dit minder dan 12,5 m boven peil ligt en 1,1 m
indien dit 12,5 m of meer boven peil ligt.
De horizontale afstand tussen de balustrade en de rand van het betreedbare
oppervlak mag niet meer zijn dan 5 cm. De balustrade langs galerijen, bor-
dessen en trapgaten van tot bewoning bestemde gebouwen moet zodanig zijn
uitgevoerd, dat geen gevaar bestaat voor het doorvallen van of overklauteren
door kinderen.
63