119
28 april 1966
klassen groter dan 30 leerlingen niet meer de gelegenheid geven voor
optimaal onderwijs. Dit gaat niet ten nadele van de beste leerlingen maar
het gaat ten nadele van hen die minder vlug kunnen meekomen. Spreker
daeht ook dat bij de derde phase van de verlaging van het leerlingenaantal
het aantal leerlingen per klas wordt gesteld op 39, dus vrijwel onder het
aantal dat er per september zal zijn. Spreker meent dat dat ook duidelijk
een aanwijzing is dat het ongewenst is dat juist in de 5e en 6e klas 40 of
meer leerlingen zitten.
Spreker is kortgeleden op de Crayenesterschool geweest en hij heeft
gezien hoe een klaslokaal er uit ziet wanneer er ongeveer 30 leerlingen
inzitten en wanneer er ongeveer 40 leerlingen inzitten. Dat zal de wet-
houder ongetwijfeld ook gezien hebben. In het laatste geval is het apert
benauwder, een meer op elkaar gepakt zitten, dan in een klas van 30 leer-
lingen. Een klas met 30 leerlingen maakt een rustiger, vrolijker en rui-
mer indruk. Spreker heeeft gesproken met een leerkracht die meer dan 40
kinderen onder zich had, die zei, dat hij zich over de huiselijke omstan-
digheden van de leerlingen niet bekommerde, zodat hij dus niet wist wat
de leerlingen thuis meemaakten of hoe de situatie thuis was. De moge-
lijkheid om zich in te stellen op de kinderen persoonlijk, is bij een grote
klas apert minder dan bij een kleine klas. Spreker vindt dat allemaal
ernstige en belangrijke dingen.
Een argument van de wethouder van financiën is, dat het instituut van
de boventallige onderwijzers zo duur is. Spreker zegt in de eerste plaats
dat het niet waar is en in de tweede plaats dat wij er ook veel voor krij-
gen. Want hier mag toch wel een splitsing worden gemaakt. Het is de
plicht van de raad te kijken naar het openbaar onderwijs, maar de raad
mag daarbij toch wel incalculeren, dat wanneer er 100.000,voor het
instituut van de boventallige onderwijzers wordt neergelegd, daarmede
het bijzonder onderwijs ook ten zeerste gediend is, en dan vindt spreker
dit instituut bepaald niet te duur. Er zou naar zijn idee aarzeling bij de
raad kunnen bestaan indien op dit moment het instituut van de boven-
tallige onderwijzer zou moeten worden ingevoerd. De raad zou zich dan
kunnen afvragen spreker dacht dat mevr. Gaasterland in die geest had
gesproken of het nu wel het juiste moment is om zoiets te gaan invoe-
ren.
Spreker heeft al geschetst dat, als de raad dit voorstel verwerpt, dit
naar zijn idee betekent dat het instituut van de boventallige onderwijzers
wordt gehandhaafd en in de tweede plaats wordt dan het voorgestelde
ontslag en in de toekomst meerdere ontslagen, bij het openbaar onderwijs
voorkomen maar ook bij het bijzonder onderwijs. Spreker zou niet zo licht
over het geven van ontslag willen denken. Men kan natuurlijk stellen dat
de betrokkene wel weer elders aan de slag komt. Spreker vindt dat niet
juist geredeneerd omdat een ontslag altijd een zeer onprettige zaak is.
De betrokkene werkt in een omgeving die zij kent en apprecieert en het
is bepaald niet hetzelfde of men in Heemstede werkt of elders. Wanneer
het werk van de betrokkene nuttig is, moet men haar niet ontslaan. In
dit verband wil spreker nog zeggen dat het hem spijt dat de raad de be-
trokkene heeft benoemd op een moment dat voorzien kon worden dat zij
ook weer zou moeten worden ontslagen. Spreker vindt dat een onjuiste
gang van zaken. Men kan dan wel zeggen dat de raad dit zelf heeft ge-
daan, maar spreker zou het op prijs stellen dat het college van burge-
meester en wethouders, wanneer het daarvan weet het college kan dat
beter voorzien dan de raad bij een voorstel tot benoeming van vaste
leerkrachten voortaan aangeeft dat het mogelijk is dat de betrokkene bin-
nenkort weer zal moeten worden ontslagen.
Bij dit alles komt dan nog het belang van de scholen. Nu van 1 school,
straks van 2 openbare scholen. Spreker zou over dat punt graag nog iets
willen zeggen in een besloten vergadering wanneer de voorzitter daarvoor