28 april 1966
120
de gelegenheid geeft. Bij het ontslag dat nu wordt voorgesteld hebben
burgemeester en wethouders uitsluitend geargumenteerd met de maatstaf
van de minste dienstjaren. Men kan ook andere maatstaven aanleggen
waarover spreker niet in den brede zal gaan discussiëren, maar één maat-
staf zou hij toch wel willen noemen, nl. het belang van het onderwijs. Bij
alle bestaande jurisprudentie op dit gebied wordt altijd naar voren ge-
bracht, dat het belang van het onderwijs verandering kan brengen in an-
dere maatstaven die men toepast. Sprekers uitdrukkelijke vraag is dus of
het college bij de keuze van de persoon die zij willen ontslaan, het belang
van het onderwijs heeft laten meespreken en zo ja, op welke gronden het
belang van het onderwijs ten onder is gegaan aan andere maatstaven.
De heer Verhoeven heeft met verwondering geluisterd naar het betoog
van mevr. Cohen maar met nog meer verwondering naar het betoog van
de heer Rutgers. Spreker ziet dit niet anders dan als een merkwaardige
„volte face". Bij de begrotingsbehandeling is wel degelijk afgeweken van
een bestaande gewoonte. Zijn fractie heeft dat toen ook uitdrukkelijk ge-
steld. Toen ging het in hoofdzaak om het bijzonder onderwijs, nu betreft
het het openbaar onderwijs en nu is het ineens een afwijking van een be-
staande gewoonte. Nu er ernstige en belangrijke dingen bij het openbaar
onderwijs staan te gebeuren draait de heer Rutgers ineens om en gaat hij
weeklagen over een ontslag. Spreker moet eerlijk zeggen dat hij dit niet
helemaal goed kan begrijpen. Hij kan niet begrijpen hoe men van een een-
maal genomen besluit op die wijze kan afstappen. Sprekers fractie heeft
toen, zij het zoals de heer Willemse duidelijk heeft gezegd met een
bezwaard hart, maar het belang van de gemeente ziende, gezegd, dat hand-
having van het instituut van de boventallige onderwijzers, waaraan be-
langrijke financiële consequenties vastzitten, een te groot offer van de ge-
meente vergt. En nu zou de raad voor dit ene geval die belangrijke conse-
quenties wel willen aanvaarden? Spreker vindt dit een propaganda voor
het bijzonder onderwijs waar dat bijzonder onderwijs niet van gediend is.
De heer Scheer merkt op, dat de heer Willemse heeft gezegd, dat hier-
bij 5 6 leerkrachten bij het bijzonder onderwijs betrokken zouden zijn.
Spreker vraagt of de heer Willemse het bijzonder onderwijs in zijn totali-
teit, dus prot.chr- en r.-k„ bedoelt.
De heer Willemse: ,,Ja".
De heer Scheer wil daarnaast aan de wethouder de vraag stellen om
hoeveel personen het zal gaan bij het openbaar ond'Twijs.
De heer Enschedé wil alleen maar zeggen dat zijn fractie dezelfde moei-
lijkheden heeft gehad als de V.V.D.-fractie. Ook in zijn fractie is over dit
moeilijke punt uitvoerig gediscussieerd en verschillend geoordeeld, van-
daar dat mevr. Gaasterland niet namens de fractie kon spreken. Hetgeen
mevr. Cohen heeft gezegd heeft bij spreker veel weerklank gevonden.
De heer Brandsma wil bij de beantwoording door het college graag de
mening van de wethouder van onderwijs horen.
Wethouder Corver wil graag overeenkomstig het verzoek van de heer
Brandsma als wethouder van onderwijs spreken, want dit voorstel is door
hem als wethouder van onderwijs bij het college ingediend en niet als wet-
houder van financiën. Spreker gelooft dat het goed is om dat duidelijk te
stellen. Daarom zou spreker ook graag willen zeggen dat hij het niet erg
pleizierig vindt dat de heer Rutgers aan het college vraagt of spreker ook
het onderwijsbelang heeft laten gelden. Spreker dacht dat nog nooit ge-