28 april 1966 122
paar klassen zijn van 40 leerlingen maar, en dat is in de °nderwflscom-
missip al gezegd het is nog de vraag of dat aantal zal worden gehaald.
Het kan ook heel goed mogelijk zijn dat dat aantal 37 of 38 wordt omdat
er nog een paar zittenblijvers kunnen zijn. Het staat allemaal nog met
VaOok heeft de heer Rutgers gezegd, dat de wethouder bij de begrotings-
behandeling enige vage mededelingen heeft gedaan over de te verwach en
cijfers per september 1966. Spreker kan nu eenmaal m december 196o
geen concrete mededelingen doen over leerlingenaantallen die m septem-
ber 1966 zullen optreden. Dat weet niemand, dat weet ook de heer Rut-
gers niet, zodat daar dus veronderstellenderwijs over gesproken moest
worden. Dat de mogelijkheid er in zat dat we in deze situatie terecht zou-
den komen, hebben we altijd kunnen voorzien.
Er is nog de opmerking gemaakt dat het onjuist îs dat er leerkrach-
ten worden aangesteld in een situatie waarin voorzien of verondersteld
kan worden dat ze binnenkort weer ontslagen zullen moeten worden.
Spreker vindt dat een zeer onjuiste opmerking. Het college had zeer
wel een paar leerkrachten in tijdelijke dienst kunnen houden en dat îs
ook wel gebeurd, zelfs langer dan burgemeester en wethouders eigenlijk
verantwoord vonden. De leerkrachten die vast aangesteld zijn hebben
er alleen maar voordeel van dat zij die vaste aanstelling hebben Zij
kriigen nu een wachtgeld en een veel zekerder positie; ze hoeven alleen
een aangeboden betrekking te aanvaarden als die voor hen passend îs.
Als zij een tijdelijke aanstelling hadden gehad, konden zij nu zonder meer
op straat worden gezet. Spreker dacht dat de leerkrachten met dit beleid
gediend zijn geweest en dat hun vaste aanstelling een goede en sociale
maatregel is geweest.
Nogmaals spreker heeft waardering voor diegenen m de raad die de
consequentie trekken van hetgeen bij de begrotingsbehandelmg îs be-
sloten en met het college van mening zijn dat catastrophale omstandig-
heden door dit ontslag spreker durft daar wel garantie voor te geven
bepaald niet zullen ontstaan.
In antwoord op de vraag van de heer Scheer deelt spreker mede, dat
het misschien om 3 maar waarschijnlijk om 2 leerkrachten gaat.
Mevr. Cohen zegt, dat de verbazing van de heren Willemse en Ver-
hoeven over de houding van haar fractie en van de heer Rutgers, een
gevolg is van een volkomen verschillende interpretatie van wat er m
december is gebeurd. Spreekster moet zeggen dat zij het helemaal eens
is met de heer Rutgers. Zij zou uit de notulen kunnen citeren waaruit
naar haar gevoel duidelijk zou worden dat de opvatting van de heer
Rutgers en van haar fractie de juiste is. Volgens de heren Verhoeven
en Willemse is het toen gegaan om een principieel besluit, n.l. dat het
instituut van de boventallige onderwijzers verder afgeschaft werd. Voor
haar gevoel is het zo geweest, dat de raad node en moeizaam er m hcett
toegestemd om de situatie te laten zoals zij was, na ingezien te hebben
dat de beslissing wettelijk gebaseerd moest zijn op de omstandigheden
bii het openbaar onderwijs. Er is echter in verschillende bewoordingen
uitdrukkelijk gesteld, dat zodra er een nieuwe situatie zou optreden deze
zaak opnieuw aan de orde diende te worden gesteld. Het is naar spree
sters gevoelen helemaal geen principiële beslissing geweest, het îs een
beslissing geweest voor dat moment. Zij is zelfs geneigd om, nu het alle-
maal zo loopt, te zeggen, dat het enigszins kortzichtig is geweest dat de
raad niet verder heeft gekeken, maar de raad kon met weten, dat de
situatie zö snel zou veranderen. Voor haar gevoel is toen het prmcipie e
geval geweest het ontslag waar het nu over gaat. Dat îs de veranderde
situatie waarop haar fractie baseert de zaak opnieuw te bekqken. Dat
er geen noodsituatie is, is spreekster met de wethouder eens, maar er