28 april 1966
thuis nog eens rustig na te lezen. Er is toen heel duidelijk gesteld, ook in
het antwoord van burgemeester en wethouders, dat door de invoering
van de tweede phase van de verlaging van het leerlingenaantal, alle boven-
tallige leerkrachten automatisch door het rijk vergoede leerkrachten
zijn geworden. Bovendien was er nog de situatie, dat aan de Craijenester-
school een leerkracht werd vergoed op grond van artikel 56 der l.o.wet
en vanuit deze situatie heeft spreker de zaak toen bekeken. Want de wet
zegt ook dat het openbaar onderwijs het uitgangspunt moet zijn voor
het in het leven roepen van het instituut van boventallige onderwijzers.
Die situatie deed zich toen niet voor maar doet zich thans wel voor. Spre-
ker gelooft dat dit doorslaggevend moet zijn.
De heer Van der Hulst meent dat in de decembervergadering bij de raad
toch wel de gedachte heeft gespeeld dat een aantal van pl.m. 40 leerlingen
per klas geen aanleiding was om boventallige leerkrachten te benoemen.
Spreker gelooft dat het zwaartepunt van de bezwaren die nu tegen dit
voorstel geopperd worden niet zozeer ligt in het aantal leerlingen per klas
als wel in het feit dat iemand ontslagen moet worden. Spreker meent dat
bij de getallen die in de begrotingsvergadering zijn gehanteerd, ook wel
getallen in de buurt van 40 leerlingen per klas waren. Toen is gezegd, dat
een aantal van 39 of 40 leerlingen niet zodanig groot is dat hiervoor extra
leerkrachten moeten worden benoemd. Nu ontstaat er door een bepaald
ontslag een situatie waarin tot een dergelijk aantal leerlingen wordt ge-
komen.
Mevr. Vriesendorp zegt dat de heer Verkouw heeft gezegd, dat het in-
stituut van de boventallige onderwijzers dit jaar en het volgend jaar sa-
men een ton zou vergen, maar voor het bijzonder onderwijs, dat het groot-
ste aantal boventallige leerkrachten zal hebben, komt er dan automatisch
een derde jaar bij en dat gaat toch ook heel wat kosten. Dat moet niet
vergeten worden. Spreekster heeft inderdaad bij de begrotingsbehandeling,
met de heer Willemse sterk gepleit voor hulp aan het bijzonder onderwijs.
Toch zijn we beiden tot de conclusie gekomen dat, al was het dan node,
uitgegaan moest worden van de situatie bij het openbaar onderwijs. Spreek-
ster heeft toen gezegd dat in september bekeken kon worden of de klassen
van de Craijenesterschool dan niet veel te groot zouden blijken te zijn.
Nü is dat niet het geval en daarom kan spreekster volkomen met het
voorstel van burgemeester en wethouders instemmen.
De heer Scheer zegt, dat het volgens zijn inlichtingen, in de toekomst
gaat om wellicht 9 leerkrachten en dan is het toch zonneklaar dat met een
bedrag van f 100.000 per se niet kan worden volstaan, maar dat dat be-
duidend meer zal moeten zijn. Dit terzijde. Toen spreker op de h.b.s. was
zat hij daar in een klas van 18 20 leerlingen; op de lagere school was
dat aantal ongeveer 26; de kleuterschool heeft spreker niet bezocht. Als hij
die cijfers inpast op het huidige stelsel, dan zou het er vandaag de dag met
het onderwijs verschrikkelijk rampzalig voorstaan, want er wordt nu voort-
durend over 40 leerlingen per klas gesproken. Zo mag het toch eerlijk niet
gesteld worden. Spreker gelooft dat deze zaak toch wel te tragisch wordt
bekeken en veel te zwaar wordt aangepakt. Het gaat hier om een paar
leerlingen meer of minder, maar daarnaast gaat het om de financiën en
om de lijn die het college en de raad voor de toekomst zal uitstippelen.
Spreker is er daarom van overtuigd, dat het college er goed aan heeft
gedaan de raad dit voorstel voor te leggen. Hij moet helaas zeggen dat hij
zijn fractieleider in deze niet kan volgen.
Mevr. Cohen wil de heer Scheer, die het doet voorkomen dat het met het
openbaar onderwijs toch niet zo vreselijk slecht gesteld is, opmerkzaam