62a
6e afd.
25 mei 1967
4. Het in lid 3, onder b genoemde recht kan telkens met 10 jaren worden
verlengd, indien daartoe door de rechthebbende binnen een jaar, vooraf-
gaande aan de datum van afloop van een termijn een verzoek aan bur-
gemeester en wethouders wordt gedaan.
5. Indien op een tijdstip, waarop een begraving van een tweede of een
volgende lijk wordt aangevraagd, het in lid 3, onder b of in lid 4 be-
doelde recht een geldigheidsduur heeft van minder dan 10 jaren, wordt
de begraving eerst toegestaan, nadat verlenging van dit recht op het
betreffende graf tot een geldigheidsduur van 10 jaren is verkregen,
met dien verstande, dat verlenging slechts mogelijk is in volle jaren.
6. Zolang niet over het graf is beschikt kan door burgemeester en wethou-
ders de verlenging worden toegestaan na afloop van het te verlengen
tijdvak. In dat geval wordt deze verlenging geacht te zijn ingegaan
met ingang van de dag, volgende op die, waarop het recht verviel.
7. Het in dit artikel bedoelde recht vervalt, indien de in artikel 4 bedoelde
overboeking door de nieuwe rechthebbende niet is betaald.
8. Het in dit artikel bedoeide recht wordt niet langer verleend dan tot het
tijdstip, waarop de begraafplaats wordt gesloten verklaard.
Artikel 4.
1. Het in artikel 3 bedoelde recht kan na het overlijden van de rechtheb-
bende, op schriftelijk verzoek van zijn erfgenamen, ten name van één
hunner worden overgeboekt, indien het verzoek aan burgemeester en
wethouders wordt gedaan binnen een jaar na het overlijden van de
rechthebbende.
2. In bijzondere gevallen, ter beoordeling van burgemeester en wethouders
kan de termijn, vermeld in lid 1, worden verlengd en kan het in artikel
3 bedoelde recht ook vöör het overlijden van de rechthebbende worden
overgeschreven ten name van een familielid of een ander persoon.
3. Indien tussen de in lid 1 bedoelde erfgenamen geen éénstemmigheid
bestaat, of één of meer van hen zich niet verklaren, kunnen burge-
meester en wethouders na het verstrijken van de in lid 1 bedoelde ter-
mijn op verzoek van één of meer hunner het recht overboeken ten name
van één der erfgenamen.
Artikel 5.
1. De in artikel 2, lid 1 vermelde graven hebben een afmeting van 2x1
meter en zijn bestemd voor het begraven van ten hoogste 3 overieden
personen.
2. In bijzondere gevalien, ter beoordeiing van burgemeester en wethouders,
kan met inachtneming van het bepaalde in artikel 22 van de Wet op
de lijkbezorging, worden toegestaan, dat in een graf, bedoeld in artikel
2, lid 1 ten hoogste 4 overleden personen worden begraven.
Van de grafbedekkingen.
Artikel 6.
Met voorafgaande vergunning van burgemeester en wethouders mogen:
1. op de in artikel 2, lid 1, onder a vermelde graven worden gepiaatst of
aangebracht staande of liggende grafstenen, banden, bepiantingen, mar-
merslag, grind of een monument.
2. op de in artikel 2, lid 1, onder b en c vermelde graven^uitsiuitend wbr-
den geplaatst schuin liggende grafstenen met een afmeting van ten
hoogste 60 cm breedte en 40 cm lengte.