174
28 september 1967
De heer De Kuiter zegt dat in art. 2.1 eisen worden gesteld met betrek-
king tot de inrichting van de toiletten, terwijl in art. 2.4 staat, dat artikel
2.1 niet van toepassing is op inrichtingen waarvoor op 1 januari 1964 een
vergunning of een verlof-A ingevolge de drankwet gold. Spreker vraagt
of dat inhoudt dat deze inrichtingen en spreker neemt aan dat het
grootste deel van de inrichtingen hieronder valt nooit aan deze eisen
zullen moeten worden aangepast behalve dan ingeval een vergunning voor
een verbouwing wordt verleend of iets dergelijks.
In artikel 5.2 wordt onder le een verlichtingssterkte geeist van 10 Lux.
Spreker kan zich voorstellen dat vele leden geen indruk zullen hebben wat
een verlichtingssterkte van 10 Lux betekent. Spreker meent te weten dat
dit meer dan buitengewoon weinig is. Hij heeft daar op zichzelf niet
zoveel bezwaar tegen, maar hij vraagt zich af of daar niet een nul bij
vergeten is.
De voorzitter weet niet hoeveel licht met een sterkte van 10 Lux wordt
geproduceerd. Er wordt gesproken van tenminste 10 Lux en gemeten op
ongeveer 1 meter boven de vloer. Dat maakt natuurlijk ook verschil.
Omdat het hier een aangepaste modelverordening betreft, zodat al derge-
jijke bepalingen op hun merites door terzake kundigen zijn bekeken, vraagt
spreker de raad zich aan deze deskundigheid te refereren.
De heer De Ruiter zal dat graag doen. Een volgende vraag van spreker
betreft art. 6.2 waarin onder c is opgenomen, dat het in dit artikel ver-
vatte verbod niet geldt voor legerplaatsen en aan het militair gezag onder-
worpen lokaliteiten. Spreker heeft zich afgevraagd of de jurisdictie op
deze plaatsen niet een heel andere is en bedoelde bepaling daarom niet
overbodig is.
Tenslotte wil spreker een vraag stellen over artikel 6.8, waarin de straf-
maat wordt aangegeven. Het is hem opgevallen dat de daarin opgenomen
strafmaat nog net zo klassiek is als men in vele oude wetboeken tegen-
komt, n.l. een straf van ten hoogste 2 maanden hechtenis of een boete
van 300,Spreker vindt deze twee grootheden niet met elkaar in over-
eenstemming. Nu er een nieuwe verordening in het leven wordt geroepen
vraagt spreker zich af, of het niet beter zou zijn in artikel 6.8 een zekere
mate van overeenstemming te brengen tussen de geldboete en de hechte-
nis.
De voorzitter antwoordt dat deze straf is bepaald voor het zonder verlof
van burgemeester en wethouders in een besloten ruimte bedrijfsmatig ver-
strekken van alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse, b.v. een kop
koffie.
De heer De Kuiter vindt de straffen al fiks maar hij vindt bovendien twee
maanden hechtenis buiten verhouding veel ten opzichte van f 300,boete.
Waarom staat er niet 2 dagen hechtenis of /300,-boete; of 2 maanden
hechtenis en 3000,boete.
De voorzitter wijst er op dat er staat, ten hoogste 2 maanden hechtenis
of een geldboete van ten hoogste 300,Het kan best zijn dat met 1 dag
hechtenis of 2,boete wordt gestraft.
De heer De Kuiter: „Het gaat om de verhouding van de maxima."
De voorzitter antwoordt dat de heer de Ruiter zal begrijpen dat deze
bepaling, die uit de modelverordening is overgenomen, niet kan worden
gewijzigd.
Spreker wil toegeven dat art. 6.2 c voor deze gemeente op het ogenblik
niet nodig is, maar in de toekomst kan het misschien wel nodig zijn.
De heer De Kuiter zegt te bedoelen dat het bepaalde in art. 6.2 c in zijn
algemeenheid overbodig is omdat daar een andere jurisdictie geldt.