216
30 november 1967
daan. Voor het goedkeuren van dergelijke aanvragen bestaan normen, op-
gesteld door het ministerie van onderwijs. Het is op grond van deze normen
dat de inspecteur van het lager onderwijs heeft gezegd, dat hij slechts
gunstig kan adviseren voor 1 naaimachine per klas. Nu kan het best zijn
dat een bijzonder goede leerkracht 2 en misschien zelfs 3 naaimachines
in de gaten kan houden, maar men houdt natuurlijk bepaalde normen aan
om geen gevaar te lopen. In de eerste plaats bestaat het gevaar dat bij
onvoldoende toezicht de machines kapot gemaakt zullen worden, maar
het is ook gevaarlijk kinderen met naaimachines te laten werken als
daar geen behoorlijk toezicht op is. Nu kan men natuurlijk zeggen: laten
wij eens proberen om twee machines goedgekeurd te krijgen, want 2 is
minder dan 3. Spreker wijst er dan op dat men natuurlijk normen heeft
gesteld om geen precedenten te scheppen, waar anderen zich dan aan op
zouden kunnen trekken. De inspecteur heeft gezegd, dat aanvragen voor
1 naaimachine altijd zijn goedgekeurd maar dat hij niet méér kan toe-
staan. Als de raad besluit aanschaffing van 2 of 3 naaimachines toe te
staan, zullen gedeputeerde staten, na het afwijzend advies van de inspec-
teur, de aanvraag in haar geheetl afwijzen. Dat is de consequentie. Spreker
verklaart zich bereid deze zaak nog eens met de inspecteur van het lager
onderwijs te bespreken. Als uit dit gesprek zou blijken dat er alsnog een
mogelijkheid is om meerdere naaimachines toe te staan spreker wil er
direct bijzeggen dat hij dat niet veronderstelt dan zal de raad daar
voor de toekomst rekening mee kunnen houden en in dit geval zeker be-
reid zijn aan de aanschaffing van 1 of 2 naaimachines meer mee te wer-
ken. Spreker adviseert om het voorstel, zoals het hier ligt, te aanvaarden,
omdat hij meent dat volkomen volgens de normen is gehandeld. Eerlijk
gezegd gelooft spreker dat de zaak een beetje wordt overtrokken. Er zijn
zelfs vele leerkrachten die helemaal geen naaimachine in hun les gebrui-
ken omdat zij het gevaarlijk vinden voor de kinderen. Mevr. Vriesendorp
heeft gezegd dat bij het toekomstige MAVO-onderwijs de gelegenheid er
niet meer zal zijn om met naaimachines in de klas te werken. Als de
heer Enschedé dan het gevoel heeft dat er op dit punt een ontwikkeling
gaande is, dan is dat wel met elkaar in tegenspraak. In ieder geval îs
helemaal niet gebleken dat in alle opzichten het toestaan van 3 naai-
machines beter is dan 1, waarom spreker adviseert het voorstel van bur-
gemeester en wethouders ongewijzigd vast te stellen.
Mevr. Vriesendorp vindt het, na wat de heren de Ruiter en Willemse
hebben gezegd, jammer dat zij tot de conclusie komen dat de raad mede-
werking moet verlenen aan de aanschaffing van 1 naaimachine. Hier zijn
2 machines aangevraagd en als men overtuigd is van de rechtmatigheia
van die aanvrage, moet men consequent in de gehele aanvrage bewuligen.
Spreekster is van mening dat de inspecteur over deze zaken aan gedepu-
teerde staten adviseert en niet tevoren aan burgemeester en wethouders.
Hoe oud zijn die normen waar de wethouder over spreekt Is er op dit
punt geen vernieuwing mogelijk? Misschien zijn die normen al heel lang
geleden vastgesteld en worden zij elk jaar automatisch verlengd. De wet-
houder heeft gezegd dat er vele leerkrachten zijn die geen prijs stellen
op het gebruik van naaimachines. Die zullen dan wellicht niet dit soort
handwerkonderwijs geven. Spreekster vindt het onjuist om altijd maar te
vergelijken met het verleden of andere omstandigheden. De raad heett
te maken met dit bepaalde geval. Spreekster zou graag vasthouden aan
haar voorstel om de aanvrage van het schoolbestuur in te willigen. Zij kan
zich niet goed indenken dat gedeputeerde staten bij een afwijzend advies
van de inspecteur met betrekking tot de naaimachines, de andere punten
in het ontwerp-besluit opgenomen, niet zouden goedkeuren omdat zij wel
degelijk van groot belang zijn, belangrijker nog dan de naaimachines.