218 30 november 1967 der L.O.-wet, slechts medewerking van de raad vraagt. Wat er zal wor- den aangeschaft staat ter beoordeling van het college. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij uiteraard rekening houden met de wensen die vanuit de raad naar voren zijn gekomen. Er zijn met betrekking tot de aanschaffing van naaimachines normen gesteld en burgemeester en wethouders weten dat die normen door gedeputeerde staten worden ge- hanteerd. Op grond van art. 72 wordt dus de medewerking van de raacl gevraagd voor het beschikbaar stellen van gelden. Wat dat nu precies inhoudt is een Wethouder Corver: ,,Mag ik even zeggen dat ik het daar niet helemaal mee eens ben." De voorzitter constateert dat er een klein meningsverschil bestaat. Als de normale eisen aan het onderwijs te stellen worden overschreden, het- geen mede wordt beoordeeld aan de hand van het advies van de inspec- teur, dan moet de raad geen gelden beschikbaar stellen. Daar gaat het nu eigenlijk over. Wethouder Corver zegt dat nu de medewerking van de raad wordt ge- vraagd om gelden voor deze aanvrage beschikbaar te stellen. Wat er ver- der volgt is aan burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten. Spre- ker dacht dat nu over de medewerking van de raad moet worden gespro- ken. De heer Rutgers zegt dat over jurisprudentie is gesproken. Spreker zou graag willen weten over welke jurisprudentie het hier gaat. Hij kent b.v. de jurisprudentie van de Kroon. De voorzitter: „Ik geloof dat een kantonrechter dat moet weten". De heer Rutgers: ,,Een kantonrechter van enkele uren moet nog wel wat leren. Wordt hier nu de jurisprudentie van de Kroon of van gedepu- teerde staten bedoeld?" Wethouder Van Wijk: „Naaimachinew«4*-. De secretaris antwoordt dat in de aanvullende brief die aan de eom- missieleden is geschreven, uit de doeken is gedaan dat het afwijzende voor- stel van burgemeester en wethouders niet berust op jurisprudentie maar op de normen die de inspecteurs van het onderwijs hebben vastgesteld. De heer Rutgers: „Aha, dan heeft de heer Enschedé volkomen gelijk met te zeggen: die normen moeten worden onderzocht. Dat is heel iets anders dan jurisprudentie." Dan zou spreker zich bij de gedachte van de heer Enschedé willen aansluiten om te trachten de normen te doorbreken. De voorzitter zegt dat die normen worden gehanteerd en dat burgemees- ter en wethouders op grond daarvan hun voorstel hebben gedaan. Nu kan de heer Rutgers wel zeggen dat het oude normen zijn of dat zij verouderd zijn, maar ze gelden nog steeds en daaruit moge de gevolgtrekking wor- den getrokken dat ze nog altijd een richtlijn zijn bij de beoordeling van de vraag welke eisen in deze redelijk zijn. De heer Verkouw weet niet hoe de raad er over denkt maar als men prijs zou stellen op een uitspraak in eerste instantie van de raad, in tweede instantie van gedeputeerde staten en in laatste instantie van de Kroon, dan zou men moeten beginnen met het voorstel van burgemeester en wet- houders te aanvEiarden. Als de raad dit besluit niet zou aannemen dan zou daardoor de gehele aanvrage geweldig worden opgehouden. De voorzitter„Het schoolbestuur kan in beroep gaan van de beslissing van de raad."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1967 | | pagina 18