14 december 1967 242
Ook hier een ontwikkeling, zij het nog schoorvoetend, die de weg vrij
maakt voor een meer democratische gang van zaken bij het benoemen
in functies met bestuursverantwoordelijkheid.
Ik meen een dergelijke ontwikkeling ook te mogen zien in het gereed-
komen voor doorzenden naar de daarvoor in aanmerking komende ad-
viesinstanties, van een voorontwerp voor een partiële wijziging van de
gemeentewet met betrekking tot de verantwoordingsplicht aan de raad,
zowel van de burgemeester als van burgemeester en wethouders.
De genoemde meer democratische gang van zaken acht mijn fractie
van het grootste belang op alle terreinen van het openbare leven. De inge-
wikkeldheid van de moderne maatschappij brengt vele burgers tot wan-
hoop en onverschilligheid. Mijn fractie is van mening dat ook de raadsleden
de taak hebben het beleid van het gemeentebestuur zo duidelijk mogelijk
te maken voor de burgerij enerzijds, en anderzijds de burgerij zoveel
mogelijk zeggenschap te geven in de zaken die hen nauw raken. Ik denk,
wat het eerste punt betreft, aan de openbaarheid van de normen waar dat
maar enigszins mogelijk is (huisvestingsbeleid, welstandsbeieid, Algemene
Bijstandswet), en wat het tweede punt betreft aan de instelling van een
schoolraad, die het de ouders mogelijk maakt mee te beslissen over onder-
wijsproblemen in volle omvang. Op deze punten hoopt mijn fractie morgen
nader in te gaan.
Ten slotte zal ik als laatste punt uit het voorontwerp tot herziening van
de gemeentewet nog willen noemen, het feit, dat het voorzitterschap
van de raad bij de burgemeester blijft. Het is de moeite waard om op een
dergelijke post geplaatst te zijn.
Wanneer het in het afgelopen jaar niet altijd mocht gelukken, die sfeer
in de raad te scheppen, die als een eerste voorwaarde gezien moet worden
om in een goede harmonie de belangen der gemeente te dienen, dan ga ik
er vanuit dat voorzitter en raad dit feit betreuren. Welnu, als dat zo is,
dan zullen beiden zich er ook over verheugen, dat een prettiger samen-
werking zich manifest heeft aangediend.
Het ziet er naar uit, dat de reeds zoveel jaren achtereen door de rege-
ring aangekondigde uitbreiding van het plaatselijk belastinggebied, nu
eindelijk vastere vormen gaat aannemen. Ik moet er onmiddellijk bijzeggen,
dat Heemstede niet om die uitbreiding zit te springen. De mogelijkheid om
eigen belastingen in te voeren, c.q. bestaande belastingen en heffingen te
verhogen, is nog ruimschoots aanwezig. Wat dit betreft het blijkt met
zoveel woorden uit de nota van aanbieding zit Heemstede nog ruim in
haar jasje. Dit heeft het niet te ondersehatten voordeel, dat de gemeente,
°P dit terrein althans, baas in eigen huis kan blijven en haar voorzieningen
op een redelijk peil kan handhaven.
Om de bioscoopexploitanten ter wille te zijn, zou de regering besloten
hebben zo vertelde de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappe-
lijk Werk wat al te voorbarig de gemeentelijke belasting op filmvoor-
stellingen m.i.v. 1 januari 1969 af te schaffen. Geleidelijk zou de gehele ver-
makelijkheidsbelasting verdwijnen. Hoewel het hier om een gemeentelijke
belasting gaat, moet er op gewezen worden, dat vermakelijkheden als bios-
eoopvoorstellingen in de betekenis van diensten echter ook aan een rijks-
belasting t.w. de omzetbelasting zijn onderworpen. Het percentage van 4 zal
tot 12 stijgen. De afschaffing van de belasting voor genoemde voorstellin-
gen zou dus een royaal gebaar van de regering betekenen, zonder dat de
schatkist daarvan schade behoeft te lijden. Terecht is de Verg. van Ned.
Gemeenten reeds in het geweer gekomen om te wijzen op het verlies, dat
de gemeenten door de afschaffing van deze belasting zullen lijden.
Inmiddels heeft de Minister van Financiën zich gehaast te verklaren
dat de regering de gemeenten wil toestaan, zonder limiet, zowel eigenaar
als gebruikers van onroerende goederen, te gaan belasten. U ziet meneer
Enschedé hoe de minister met U meedenkt. Hierin zullen de gemeenten dan