14 december 1967 270 rekening moet. worden gebracht omdat gelden van de reserve worden ge- bruikt. De heer Enschedé zegt dat de voorzitter aan het raadhuis denkt terwijl spreker een klein kapitaalswerk b.v. de verbetering van de houtrijke woningen op het oog heeft. Dat werk had misschien in 1967 uitgevoerd kunnen worden van het batig saldo dat in dat jaar is ontstaan doordat bepaalde rente- en afschrijvingskosten niet zijn uitgegeven. Dat was de vraag. Spreker wist het antwoord niet en hij heeft het ook niet gekregen. Wethouder Corver: „Dat kan inderdaad." De heer Enschedé zegt dat hij ook geen antwoord heeft gekregen op zijn opmerking om als lagere overheid loyaal mee te werken met de landelijke overheid die in het landsbelang de investeringen afremt. Als de lands- regering de gemeenten vraagt om zo min mogelijk te investeren, hoe strookt dat dan met het feit dat burgemeester en wethouders een lijst van kapitaalswerken samenstellen in de verwachting dat er wel toestem- ming zal worden gegeven om die werken uit te voeren Dit vindt spre- ker een prineipiële vraag. Voorts heeft de heer Corver gesproken over de reservepot die hij zo graag wil maken. Wethouder Corver: „Dat heb ik niet gezegd." De heer Enschedé: „U waardeerde het toch dat ik suggereerde dat ik dat eventueel mooi zou vinden. U hebt zoiets gezegd als dat het wel aardig zou zijn om een reservepot te maken." Wethouder Corver: „Ik heb gezegd dat het goed is enige reserve te hebben, beter dan dat er een enorm tekort op de begroting is." De heer Enschedé zegt dat als de wethouder het zo stelt, spreker het natuurlijk met hem eens is. Spreker ziet op het ogenblik als nadeel van een reserve, de enorme schade die daaraan door de inflatie wordt toegebracht. Als in 1968 dure guldens afkomstig van belastinggelden worden gereser- veerd, later als goedkope guldens aan een kapitaalswerk worden uitgege- ven, dan voelt de belastingbetaler zich genomen. Dat is de achtergrond die spreker aan de reserve wil geven. De wethouder van financiën heeft ook gezegd dat burgemeester en wet- houders een verhoging van de straatbelasting de eenvoudigste en niet onbillijke manier vonden om aan geid te komen. Spreker moet zeggen dat het feit dat deze maatregel het eenvoudigst is te treffen, geen sterk argument is. Zijn fractie is van mening dat deze belastingverhoging wêl onbillijk is, omdat zij maar één bepaalde groep van de bevolking treft en dan krijgt spreker het moeilijk met de christelijke gerechtigheid waar hij over heeft gesproken. De wethouder heeft voorts gezegd, dat het bij de straatbelasting slechts om kleine bedragen gaat. Spreker wil daar tegenover stellen dat het rechtsgevoel vaak juist in kleine dingen gauw gekwetst is. Het rechtsgevoel weegt hier toch wel zwaar. Boven- dien zijn op het gebied van de gemeentelijke belastingheffing over een jaar belangrijke veranderingen te verwachten. Wanneer, misschien over nog lange tijd, op een gegeven moment de huren worden vrijgegeven, dan kan de zaak weer anders komen te liggen want dan kunnen dergelijke lasten in de huren worden verdisconteerd. Dan is er weer sprake van een vrije markt en dan gaat het weer net als vroeger. Over de kleuterhelpsters is al zoveel gesproken dat spreker wil vol- staan met te zeggen dat hij nog altijd niet goed begnjpt waarom het be- zwaarlijk zou zijn voor de heipsters een aparte loonschaal te maken en wel zodanig dat dit instituut goedkoper wordt, zoals dat ook het geva.1 is bij het bijzonder onderwijs. Volgens verkregen inlichtingen is men bij

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1967 | | pagina 49