229 14 december 1967 in grote openheid de financiële armslag, welke Heemstede in 1968 en de volgende jaren heeft, uiteengezet en zij hebben daarbij een bewuste keuze gedaan omtrent de mate waarin en de wijze waarop zij deze financiële armslag willen benutten en gebruiken. Ik wil deze begroting kenschetsen als "appetijtelijk" en ik kan dan ook niet nalaten er direct in te happen, d.w.z. haar direct in algemene zin en op enkele onderdelen te bespreken, alvorens ik enige opmerkingen maak. De begroting van de gewone dienst sluit; de uitgaven en inkomsten wegen tegen elkaar op. Gezien de moeilijkheden, welke vele gemeenten en ook enkele randgemeenten van Heemstede op dit punt hebben, mag van een bevoorrechte positie worden gesproken. Maar er is meer: in feite levert deze begroting een overschot op en zal de rekening van 1968 te zijner tijd indien deze begroting ongewijzigd wordt vastgesteld zonder enige twijfel een groot voordelig saldo vertonen. Ik vermoed, dat deze uitspraak nauwelijks zal kunnen worden tegengesproken, maar ik wil op twee pun- ten wijzen: 1. In de eerste plaats is in deze begroting ruimte aanwezig voor een post onvoorziene uitgaven van liefst 582.444,Het vorig jaar bedroeg deze post 293.641,zodat er dit jaar in vergelîjking met het vorige jaar méér is geraamd 288.803,En dat, terwijl ook de rekening 1967, met de veel kleinere post onvoorziene uitgaven, een niet onaanzienlijk over- schot zal vertonen. Zelfs wanneer in aanmerking wordt genomen, dat het voorstel tot belastingverhoging in 1968 een bedrag van 200.000,— oplevert, betekent dit, dat zonder deze belastingverhoging de sluitpost „onvoorziene uitgaven" in 1968 bijna 90.000,hoger is dan in 1967. 2. In de tweede plaats stellen burgemeester en wethouders, dat zij deze uitermate hoge post onvoorziene uitgaven behoeven, omdat zij tengevol- ge van een nieuw systeem van G.S. slechts kapitaalswerken kunnen uitvoeren, wanneer de middelen tot dekking van de rente en afschrijving voor deze kapitaalswerken blijkens de begroting ook inderdaad aan- wezig zijn. Mijn fractie kan wel begrip opbrengen voor dit standpunt van G.S., maar het gevolg zal zijn, dat de gemeente moet overzien of bepaalde grote kapitaalswerken ook inderdaad in het begrotingsjaar zullen kunnen worden aangevangen. Het grootste kapitaalswerk, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders de post onvoorziene uit- gaven tot zulke enorme hoogte hebben opgevoerd, is de geplande uit- breiding van het raadhuis, welk werk, volgens het laatste vooorstel aan rente en afschrijving jaarlijks 227.325,zal kosten, waarbij dan nog voor dit werk 2.000.000,— uit de reserves zal moeten worden geput. Er is echter geen zinnig mens die meent, dat in 1968 voor de uitbreiding van het raadhuis, zoals deze uitbreiding thans is gepland, de vereiste vaste financieringsmiddelen zullen worden verkregen. Dat ook burgemeester en wethouders zinnige mensen zijn kan de goede lezer opmaken uit het antwoord op vraag 3 b van het afdelingsverslag. Bij dit alles komt nog, dat zelfs indien het onmogelijke geval zich zou voordoen dat wel in 1968 met de geplande uitbreiding van het raadhuis zou kunnen worden aangevangen, de rente en afschrijving voor dit kapitaalswerk (als ik wel ben ingelicht) niet of voor een uiterst klein bedrag op de begroting 1968 zou drukken. De werkelijke druk zou in dat geval eerst in 1969 beginnen, zodat de raad dan nog tijdig tot be- lastingverhoging zou kunnen besluiten. Een en ander komt erop neer, dat burgemeester en wethouders de raad voorstellen, een belastingverhoging van 200.000,in te voeren, teneinde dit bedrag direct aan de reeds behoorlijke reserve te doen toevloeien. Mijn fractie maakt hiertegen bezwaar en is voorshands niet bereid hieraan haar medewerking te verlenen. Zij is genoeg realistisch ingesteld om te erkennen, dat niet steeds aan een nieuwe belastingheffing zal zijn te ont-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1967 | | pagina 8