150
30 mei 1968
do verpleegsters in zit. In elk geval gelooft spreker, dat de gemeente dit
kleino financiële offer zal moeten brengen.
Wat de bezwaren tegen de flatbouw in het zuidoost-kwadrant betreft,
heeft spreker de indruk dat het mogelijk is voor een deel aan die bezwaren
tegemoet te komen. Niet door de flatbouw te weren, want de gemeente
heeft enerzijds de verantwoordelijkheid voor een sluitende exploitatie van
het plan zodat aan enige hoogbouw niet valt te ontkomen, en anderzijds
do plicht dat er in het plan toch ook woningen gebouwd worden welke,
wat de huurprijs betreft, binnen redelijke grenzen blijft. Het is geen kunst
om huizen te bouwen, maar wij zullen de inwoners er ook een werkelijke
dienst mee moeten bewijzen. Spreker heeft evenwel de overtuiging, dat,
wanneer dit onderdeel van het plan t.z.t. nader wordt uitgewerkt, in een
goed samenspel tussen de bezwaarden, het gemeentebestuur, de stedebouw-
kundige en de commissie voor de volkshuisvesting, een oplossing bereikt
kan worden die alle partijen zo niet geheel maar dan toch voor een groot
dee] zal kunnen bevredigen. Reclamanten zullen de zekerheid moeten heb-
ben dat naar een dergelijke oplossing met grote ernst zal worden gestreefd.
Een maquette van het gehele plan zal hierbij goede diensten kunnen be-
wijzen.
Tenslotte nog een punt dat spreker bijzonder zwaar op het hart ligt.
Tijdens de bespreking met reclamanten is de overtuiging gegroeid, dat zij
zo niet allemaal, dan toch een aantal van hen hun bezwaren zullen
handhaven en derhalve, wanneer de raad het plan ongewijzigd zou vast-
stellen, in beroep zullen gaan bij gedeputeerde staten en eventueel bij de
Kroon. Spreker vindt dit een bijzonder nare en trieste zaak. Met een derge-
lijko beroepsprocedure zijn zeker enkele jaren gemoeid. Dit betekent voor
het bestuur van het Diaconessenhuis: niet bouwen, een verlies van enige
miljoenen omdat niet in de zgn. bouwstroom kan worden gebouwd, en een
langdurig uitstel voor de patiënten voor een betere ligging, verzorging en
medische behandeling. Dat is niet gering. Men laadt toch wel een grote
verantwoordelijkheid op zich als van dit beroepsrecht een recht dat
spreker natuurlijk in geen enkel opzicht betwist -gebruik wordt gemaakt.
Dient men nu waarlijk daar de gemeenschap mee? En dan te weten dat,
gezien de gehele ontwikkeling in de administratieve rechtspraak spreker
kan natuurlijk niet vooruitlopen op uitspraken van hogere instanties maar
toch wel van een zekere tendens spreken op het stuk van de bestem-
mingsplannen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden
gesteld, dat de aangevoerde bezwaren te licht zullen worden bevonden om
in hogere instantie gehoor te vinden. Met deze wetenschap voor ogen is het
instellen van beroep zinloos en vruchteloos.
Dit brengt spreker tot de laatste vraag aan het college, een nieuw denk-
beeld inhoudend, maar alles wat nieuw is behoeft niet verkeerd te zijn.
Er is nu eenmaal geen rechtstreekse communicatie tussen de raad en de
reclamanten. Met klem zou spreker daarom een beroep op het college willen
d°en voorwaarde is natuurlijk dat de raad het in grote lijnen over het
bestemmingsplan eens zou kunnen worden alsnog op korte termijn een
bespreking te arrangeren tussen de wethouder van volkshuisvesting, de
stedebouwkundige, de commissie voor de volkshuisvesting en de fractie-
voorzitters enerzijds en de reclamanten, voor zover zij hun bezwaren wensen
to handhaven, anderzijds, ten einde deze laatsten te bewegen van het in-
stellen van beroep tegen 's raads besluit af te zien. Men moet nooit wan-
hopen.
Recapitulerend komt spreker tot de volgende conclusies en vragen:
1. in hoofdzaak akkoord met het voorliggende bestemmingsplan
2. volledige inspraak van de commissie voor de volkshuisvesting bij het
detailleren van bepaalde onderdelen van het plan;
3. inschakelen van de commissie ,,Nieuwe woonvormen";