123
2e afd.
31 oktober 1968
De betalingen zullen gerekend worden allereerst te zijn geschied ter vol-
doening van de kosten, vervolgens van de boeten, daarna van de vergoedin-
gen, vervolgens van de rente en het laatst van de hoofdsom.
Indien geldneemster het aan rente of aflossing verschuldigde niet op tijd
en overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 zal hebben voldaan, zal zij
aan geldgeefster betalen, als boete, een bedrag g-elijk aan vijf ten honderd
per jaar van het achterstallige bedrag over de tijd der nalatigheid.
Het onafgeloste deel van het bedrag der lening is met de rente en de kos-
ten onmiddellijk opeisbaar bij niet-nakoming door geldneemster van één
of meer der in deze akte vermelde bepalingen of aauigegane verbintenissen,
tenzij geldneemster, na door geldgeefster aan haar verplichtingen te zijn
herinnerd, alsnog binnen veertien dagen na ontvangst dier herinnering het
verschuldigde, vermeerderd met de boete, voldoet en/of haar overige ver-
plichtingen alsnog nakomt.
Geldneemster zal in gebreke zijn door het enkele feit van het voorvallen
van het in het vorig lid bedoelde geval van onmiddellijke opeisbaarheid,
alsof zij bij bevel of andere soortgelijke akte ware in gebreke gesteld.
Artikei 8.
De belastingen, welke van rente der lening geheven mochten worden, ko-
men ten laste van geldneemster.
Alle kosten en rechten van deze akte, van de schuldbekentenis en van de
maatregelen, welke geldgeefster mocht nemen tot behoud of ter uitoefening
harer uit deze overeenkomst voorvloeiende rechten zijn voor rekening van
geldneemster.
Artikel 6.
Artikel 7.
Artikel 9.
Heemstede, 31 oktober 1968.
De Raad voornoemd,
[oorzitter,