127
3e afd.
31 oktober 1968
Artikel 7.
1. De belasting bedraagt zowel voor de gebouwde eigendommen en daar-
bij behorende erven als voor de ongebouwde eigendommen 12 van de
in het vorige artikel bedoelde belastbare opbrengst.
2. Bij de berekening van de aanslagen worden waarden van minder dan
een gulden op een gulden naar boven afgerond.
Artikel 8.
Wanneer een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden ge-
durende twaalf achtereenvolgende maanden ongebruikt en onverhuurd is
gebleven wordt aan hem, die gedurende dat gehele tijdvak daarvoor is
aangeslagen, ontheffing verleend van de belasting over dat tijdvak, indien
het verzoek daartoe schriftelijk bij burgemeester en wethouders wordt in-
gediend binnen dertig dagen na het einde van dat tijdvak.
Artikel 9.
1. Geen belasting wordt geheven voor eigendommen, waarvan rijk, pro-
vincie, gemeente of waterschap genothebbende in de zin van artikel 3
zijn, met uitzondering van de eigendommen in gebruik, beheer of ex-
ploitatie bij rijks-, provinciale of gemeentebedrijven en de eigendom-
men niet voor de openbare dienst in gebruik bij derden.
2. Geen belasting wordt geheven voor die eigendommen, in gebruik bij de
genothebbende in de zin van artikel 3 of door deze kosteloos in gebruik
afgestaan:
a. welke uitsluitend gebezigd worden voor de openbare eredienst;
b. welke uitsluitend gebezigd worden voor een school, die van rijks- of
gemeentewege wordt gesubsidieerd.
Artikel 10.
1. De belastingplichtige is gehouden aan de chef der secretarie-afdeling
belastingen op diens verzoek mondeling of schriftelijk inlichtingen te
verstrekken, welke ter vaststelling van een juiste aanslag nodig zijn.
2. Het niet of niet behoorlijk voldoen aan een verzoek, als in het eerste
lid bedoeld, kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste twee
maanden of een geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.
Artikel 11.
Wanneer enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat ten onrechte
is afgezien van het vaststellen van een aanslag, een aanslag ten onrechte
is verminderd, ten onrechte ontheffing is verleend of ten onrechte een te
lage aanslag is vastgesteld kan de te weinig geheven of de teruggegeven
belasting worden nagevorderd, zolang niet sedert de aanvang van het be-
lastingjaar drie jaren zijn verstreken.
Artikel 12.
Onjuiste aanslagen kunnen ambtshalve worden verminderd, zolang niet
sedert de aanvang van het belastingjaar drie jaren zijn verstreken.
Artikel 13.
De invordering van de straatbelasting geschiedt door de gemeente-ont-
vanger krachtens de hem ter invordering gezonden kohieren, en overigens
overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de gemeentewet.