357
13 december 1968
door hen moet worden onderzocht maar dat hen de tijd daarvoor ont-
breekt. Spreekster kan zich voorstellen dat burgemeester en wethouders
zullen zeggen: „laten de mensen dat allemaal zelf doen, waarom moet de f
gemeente dat organiseren". Ook hier geldt weer dat de mensen er niet
altijd toe komen. Hele groepen van onze bevolking die op bedrijven werk-
zaam zijn, worden gecontroleerd maar hun gezinsleden die ook onder-
zocht mogen worden, doen er veelal niet aan mee. Daarom dringt spreek-
ster aan op het instellen van het door haar gevraagde onderzoek. Zij weet
dus niet of de organisatie niet te ingewikkeld zal worden, maar dat kan
men pas weten als een en ander is onderzocht en besproken met de me-
dici die hierbij betrokken zullen zijn.
Wethouder mevr. Van der Meulen antwoordt dat het inderdaad de be-
doeling van het coliege is dit onderzoek positief te benaderen en na te
gaan of dit in Heemstede mogeiijk is. Het is natuurlijk wel zo, zoals
mevr. Vriesendorp al zei, dat het onderzoek hier anders zal liggen en
anders georganiseerd moet worden en ook misschien meer oponthoud zai
veroorzaken dan in kleine friese dorpjes.
De voorzitter„Ik geloof niet dat mevr. van der Meulen namens het
college heeft gesproken."
Wethouder mevr. Van der Meulen: ,,Ik dacht het wel."
De voorzitter wijst er op dat burgemeester en wethouders hebben be-
sloten te zullen nagaan of de gevraagde onderzoeken te combineren zijn
met het bevolkingsonderzoek op longafwijkingen. Dat is nog geen posi-
tieve benadering van de gevraagde onderzoeken zelf
Wethouder mevr. Van der Meulen: ,,Dat is toch positief
De voorzitter„Wat u nu naar voren brengt houdt een heleboel andere
dingen in."
Wethouder mevr. Van der Meulen zegt dat mevr. Vriesendorp een beet-
je over de zaak heeft uitgeweid, maar haar vraag bleef beperkt tot het
urineonderzoek. Wat zij er verder nog heeft bijgehaald was natuurlijk
voor ons als leken heei interessant, maar zij heeft niet gevraagd dat er
ook nog bij te doen.
De voorzitter„Geiukkig dat u dat rectificeert."
Punten 41 t/m 55
Mevr. Cohen zegt dat de vele vragen, verband houdend met hoofdstuk
Volkshuisvesting, alle cirkelen om dezelfde problemen n.l.: wat heeft de
bouw van de 308 woningwetflats in het Centrumplan nu eigenlijk voor
effect op de wonlngbehoeftebereiken wij daarmee dat de woningnood
onder de lagere inkomengroepen op grote schaal wordt verminderd; is de
flatbouw inderdaad voor deze groep de meest geëigende bouw; kunnen
wij er zeker van zijn dat in grote getaie woningen vrijkomen, die verla-
ten worden om de nieuwe flats te betrekken, voor diegenen die zelf niet
voor de flats in aanmerking komen? En tenslotte de steeds luider klin-
kende vraag: wat moet en kan er gebeuren voor de groep alleenstaan-
den, bejaarden zowel ais ongehuwden?
Wanneer haar fractie de antwoorden op al deze vragen bekijkt, dan be-
kruipt haar het verlammende gevoel, dat ook in deze gemeente het einde
van de woningnood een steeds wijkend fata morgana is. Evenals minis-
ter Schut de opheffing van het woningtekort niet meer in 1970 maar
in 1973 ziet, zo ziet haar fractie ook in onze gemeente, alle goede be-
doeiingen ten spijt, dat er nog geen einde van de woningmisêre in zicht
is.
Natuurlijk zijn er vorderingen gemaakt. Dat kan ook niet anders wan-