13 december 1968
362
een kwestie is van een woningtekort maar vaak ook een kwestie van
geld tekort. Er is al heel wat over woningbouw en woningnood gezegd
en toch mist spreker daar iedere keer één aspect in dat hij ook zo graag
in de door mevr. Cohen gevraagde woningbouwnota zag belicht. Het wo-
ningbouwbeleid moet naar de mening van sprekers fractie gericht zijn
op 2 dingen, n.l. in de eerste plaats op de leniging van de directe nood
en in de tweede maar bepaaki niet mindere plaats, op een onderzoek
naar de toekomstige opbouw van het gehele woningbestand. Men moet
de nieuwbouw gaan bezien in relatie tot het oude. Nu is het best moge-
lijk dat tussen de gewenste toekomstige opbouw van het woningbestand
en de leniging van de huidige nood een bepaalde discrepantie ontstaat.
Dat hoeft niet te verbazen. Het is mogelijk dat het uit een oogpunt van
volkshuisvesting gewenst is direct b.v. 1000 keuzewoningen te bouwen,
terwijl het uit een oogpunt van toekomstige opbouw van het woningbe-
stand bijzonder ongewenst zou kunnen zijn. De vraag welke van deze
twee voorrang moet hebben is naar sprekers mening afhankelijk van de
omvang van de werkelijke nood die nog bestaat. Hoe kleiner de werke-
lijke woningnood is des te meer aandacht zal men kunnen schenken aan
de gedachte welke maatregelen men moet treffen om te komen tot een
gezond woningbestand op langere termijn. Men kan zich b.v. afvragen
of de situatie in Heemstede op dit moment slechter is dan vôör 1910.
Hoeveel is de beschikbare ruimte per gezin. Spreker gelooft dat men bij
dit onderzoek nog wel eens tot de merkwaardige uitslag zou kunnen ko-
men dat de toestand niet zo somber is als men zich voorstelt. Dat bete-
kent helemaal niet dat sprekers fractie de nood van het gezin dat in
echte nood verkeert wil kleineren, integendeel, met mevr. Cohen zou
zij het college dringend willen vragen om ook voor de door haar bedoelde
groep wat te doen. Sprekers grote zorg is, dat dingen zullen worden ge-
daan die op een iets langere termijn helemaal niet nodig blijken te zijn
geweest of bepaald ongewenst en dat wij tot in lengte van dagen wo-
ningen bouwt men toch voor minstens 50 jaar met een woningbe-
stand zijn opgescheept wat niet is aangepast aan de inkomenstructuur
van de bevolking.
In antwoord op vraag 48 schrijven burgemeester en wethouders, dat de
omstandigheden niet zodanig gewijzigd zijn, dat een nieuwe nota inzake
het woningbouwbeleid noodzakelijk is. Spreker wil enkele punten noemen
waarop de omstandigheden wel gewijzigd zijn. In de eerste plaats de wij-
ziging in de woningvraag. Het is voor ieder duidelijk en dat behoeft ook
niet ontkend te worden, dat het aantal aanvragen niet of nauwelijks af-
neemt maar dat de kwaliteit van de aanvragers, en daar bedoelt spre-
ker mee de inkomengroepen waarin zij verkeren, drastisch is veranderd;
ook de grootte van de nood van de aanvragers is veranderd. In de tweede
plaats een zodanig grote wijziging in de subsidieregeling dat deze de
laatste jaren vrijwel beslissend is geworden voor de vraag hoe men wo-
ningen gaat bouwen. Was tot voor een paar jaar de subsidie voor een
eigen woning een kwestie van volkomen ondergeschikt belang geworden,
na het optreden van de nieuwe regering is het met de nieuwe subsidie-
regeling een kwestie geworden waaraan de allergrootste aandacht moet
worden besteed. Voorts de wijziging in het woningbestand onder de in-
vloed van de bouw van een groot aantal woningwetwoningen; de obsta-
kels van de huurbelasting, door mevr. Cohen zo treffend de zweep van
de huurbelasting genoemd; de doorstromingszweep, zoals spreker het
dan ook wil noemen; de allerwege in de raad gegroeide belangstelling
voor de huisvesting van de alleenstaande, waarvoor enkele jaren gele-
den nog nauwelijks belangstelling bestond; de subsidieafbraak; de op-
vattingen over woonwensen en wooneisen; de totstandkoming van nieuwe
voorschriften voor de bouw van woningen; de kostenopbouw van de wo-
ningen; de geldmarkt; de rentevoet; kortom, spreker weet eigenlijk