363
13 december 1968
geen omstandigheid te noemen waarin met betrekking tot het woning-
bouwbeleid geen wijziging is gekomen. Als men die spreker kan noemen
zal hij die graag vernemen, maar dan nog blijft hij van mening, dat, als
van alle omstandigheden die invloed op dit beleid kunnen hebben 90 ge-
wijzigd is, het niet verantwoord is om te zeggen dat een nieuwe nota
inzake het woningbouwbeleid niet noodzakelijk zou zijn. De omstandig-
heden zijn sinds de enkele jaren geleden verschenen nota op vrijwel alle
punten gewijzigd. Ook sprekers fractie zou er daarom bij burgemeester
en wethouders met kracht op willen aandringen om op zo kort mogelijke
termijn spreker bedoelt met korte termijn niet een maand, maar
hij geeft graag de gelegenheid om de nodige tijd er aan te besteden
met een nieuwe nota te komen waarin zijn fractie onder meer de vol-
gende aspecten zou willen zien betrokken: de samenstelling van de hui-
dige woningvoorraad; van de bevolkingsopbouw; van de vraag naar
woonruimte; de mogelijkheid van aanbieding van woningen; de gewenste
toekomstige structuur van het woningbestand en het probleem hoog-
bouw-laagbouw. Tot voor enkele jaren was het directe probleem hoe
de schrijnende woningnood kon worden opgelost. Wij zijn nu in het sta-
dium gekomen dat sterker dan voorheen gedacht moet worden aan de toe-
komstige opbouw van de gemeente. Deze laatste opmerking rechtvaardigt
m.i. de vraag naar een nieuwe nota over het toekomstig woningbeleid.
De heer Bomans wil zich in de eerste plaats enigszins distanciëren
van een zeker paternalisme, als spreker het zo mag noemen, van de
heer van der Hulst. Dit is eigenlijk een algemene opmerking tegenover
die raadsleden die nogal eens spreken in de geest van: ,,ik meen dat
alle fracties het met mij eens zijn". De andere raadsleden komen dan
enigszins in een dwangpositie, want als zij het daarmee niet eens zijn,
zijn zij gedwongen het woord te vragen. Spreker zou misschien nu niet
eens het woord gevraagd hebben, ware het niet dat de heer van der
Hulst ook in die vorm heeft gesproken.
Spreker gelooft dat mevr. Cohen enigszins aan fictieve barensweeën
lijdt want zij heeft gezegd: ,,het baart mij zorgen dat de oplossing van
het woningtekort een steeds wijkend fata morgana is". Zij bedoelde
waarschijnlijk te zeggen, dat de oplossing steeds meer een fata morgana
blijkt te zijn. Het wijkt dus niet, het komt dichterbij. Maar spreker begrijpt
mevr. Cohen wel.
Mevr. Cohen heeft in het algemeen gesteld dat flats eigenlijk meer
gereserveerd dienen te worden voor echtparen zonder kinderen en alleen-
staanden. In zijn algemeenheid kan spreker daar niet achter staan. Hij
heeft een broer die met een groot gezin al 20 jaar in een flat woont en
deze taalt niet naar een alleenstaande woning; hij is gelukkig in die flat.
Ook heeft spreker vele kennissen en vrienden die met een gezin op een
flat wonen. Hij ziet dan ook helemaal niet in waarom een flat alleen
gereserveerd zou moeten worden voor echtparen zonder kinderen en al-
leenstaanden. Bovendien gelooft hij dat er dan voor het woningprobleem
geen spoedige oplossing zal zijn te vinden.
De heer Scheer wil allereerst een woord van erkentelijkheid spreken
voor de beantwoording van de vragen 41 tot en met 55. Daarin zijn een
groot aantal cijfers en feiten verwerkt die de raadsleden tevoren wel
zo'n beetje wisten maar die nu nog eens zijn gegroepeerd. Spreker vindt
deze informatie werkelijk waardevol voor de raadsleden maar ook voor
belangstellende buitenstaanders.
Het heeft al enigszins doorgeklonken in de betogen van mevr. Cohen
en de heer de Ruiter, maar spreker wil het nog eens benadrukken, dat
het ogenblik is aangebroken om meer belangstelling te gaan tonen voor
woningen voor de middengroepen. Uit de middengroepen waren er die in
de achterliggende jaren zich veilig konden stellen doordat zij het kapitaal