3.
4.
V OORSCHRIFTEN DEEL UITMAKENDE VAN HET BESTEMMINGS
PLAN VOOR EEN GEBIED TUSSEN DE VAN MERLENLAAN EN
DE KERKLAAN (PLAN VAN MERLENLAAN-KERKLAAN 1968).
A. ALGEMENE BEPALINGEN.
Artikel 1.
In deze voorschriften wordt verstaan onder:
1 fnkPzevoohrschr?ften"ningSPlan' V3rVat in de SUb 2 bed°elde kaart en
2' fe\ekn1nrgt:node4 40Eei2;beSlUit VaststellinS van het Plan behorende
plangebied: het geheel van gronden, water daaronder begrepen dat
door de grens van het plan wordt omsloten;
bouwperceel: het aaneengesloten grondoppervlak, water daaronder
begrepen, waarop krachtens het plan een zeifstandige bebouwing met
gebouw of bij elkaar behorende gebouwen is toegestaan;
5. bebouwingsoppervlak: het door bestemmingsgrenzen op de kaart om-
geven oppervlak, binnen hetwelk volgens deze voorschriften bepaalde
gebouwen mogen worden opgericht;
6. eengezinshuis: een gebouw dat één woning omvat;
7. meergezinshuiseen gebouw dat twee of meer geheei of gedeelteliik
boven elkaar gelegen woningen omvat;
8. onderbouw: een hoofdzakeiijk uit garages en andere bergruimten be-
staande iaagste bouwlaag van een meergezinshuis;
hi°kpW!ffaf.:6hn d°or!°Pend gedeelte van een gebouw, dat door op ge-
ïs begrensd-b8nadermg: gellJke hoo^e üggende vioeren of baikiagen
gebouw: een gebouw dat aan tenminste een zijde door
een scheidsmuur îs begrensd;
11. aanhorigheid: gronden en opstailen welke ingevoige het plan moeten
worden aangemerkt als behorende bij en in het gebruik mede afhan-
kelijk van en dienstbaar aan het gebruik van een hoofdgebouw;
12. bestaande gebouwen: gebouwen weike op de eerste dag van tervisie-
leggmg van het ontwerpplan reeds bestaan of na die dag ingevoige
opgerecht.V6r ende °f n°g 16 verlenen bouwvergunning mogen worden
De sub 5 bedoelde begrenzende iijnen van het bebouwingsoppervlak ziin
te merken als rooihjnen, bedoeid in artikel 1 van de Wo„™eï
Artikei 2.
wi3n&a ln d6Ze voorschriften wordt gesproken van goot- of boeihoogte
tlrreln teZt8 ageiîîe en Vanaf de bovenkant van het aanliggende afgewerkte
te rem tot de honzontaie snijlijn, welke de buitenzijde van het gevelvlak
vormt met de bovenkant van het dakviak.
geachtte^Sln1™8!!1 w°rdt by voor bewoning bestemde gebouwen
E, te h^en 20 cm beneden de bovenkant van de onderdorpel van de
anders°bfpTen 6Ur gCb°UW' tenziJ bnrgemeester en°Tlhouders
Artikel 3.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor zover zuiks stedehouw
kundig aanvaardbaar moet worden geachfal dan nTefonTr door hen Te"
9.
10.