22
31 januari 1969
de onderwijzer. Wanneer een onderwijzer weet dat hij b.v. 6 kinderen in zijn
klas heeft waarvoor het normale leertempo te hoog ligt, dan kan hij, als
hij daar voldoende ambitie en tijd voor heeft, aan die kinderen extra
zorg besteden. Het is maar de vraag of hij die kân geven ondanks alle
goede wil. Het is juist de taak van deskundigen om uit te zoeken welke
kinderen begeleiding nodig hebben en om deze kinderen op een wetenschap-
pelijke wijze een begeleiding te geven. Spreker gelooft dat het voor de
raadsleden moeilijk is om de wetenschappelijke werkwijze van deze stich-
tingen te kunnen beoordelen. Spreker dacht dat men in de materie moet
zijn ingevoerd om te kunnen beoordelen of het psychologisch onderzoek
van kinderen nodig is. Voor de kinderen die dit nodig hebben bestaan alle
mogelijkheden om tot een goede begeleiding te komen, tot heil van de kin-
deren zelf en waarschijnlijk ook in vele gevallen tot heil van de klas
waarin deze kinderen zitten.
De wethouder van onderwijs heeft de vraag opgeworpen, hoe de samen-
werking met de verschillemde stichtingen zal zijn. Persoonlijk ziet spreker
deze zo, dat een eerste onderzoek door de 3 stichtingen zal worden ingesteld.
Het zou heel best kunnen zijn dat bapaalde moeilijkheden achtergronden
hebben die liggen in een levensbeschouwelijk of ander vlak. Wanneer het
onderzoek is voltooid zou spreker in de richting willen werken van een
verdere begeleiding van alle kinderen door een bundeling van de weten-
schappelijke krachten die aan de drie bureaux zijn verbonden. Het zou best
kunnen zijn dat zij met elkaar in staat zijn een aantal kinderen verder te
helpen terwijl dat voor een stichting afzonderlijk misschien wat moeilijk
zou kunnen liggen.
Wethouder mevr. Van der Meulen merkt op dat het verzoek om alle kin-
deren van de eerste klassen te onderzoeken door de Stichting Geestelijke
Volksgezondheid juist is uitgegaan van de schoolartsen en de leerkrachten
gezamenlijk omdat zij zagen dat zij dit vraagstuk niet alleen noch geza-
menlijk konden oplossen zonder de steun te hebben van mensen die van
deze materie studie hebben gemaakt.
De heer Van den Briel vreest dat er psychologisch jargon zal worden
gebezigd door hen die met de psychologen moeten samenwerken tegen-
over leken. Spreekster is daar niet zo bang voor. Deze psychologen verstaan
heus wel de kunst om het psychologisch jargon voor leken te vertalen. Een
verdere behandeling van de kinderen moet natuurlijk gebeuren m overleg
met de ouders. Men kan zonder overleg en samenwerking met de ouders
geen kind een psychologische behandeling doen ondergaan omdat de
ouders hierbij zeer sterk betrokken zijn. Dat zal ook nooit gebeuren omdat
men dan in de rechten van de ouders zou treden. Aan spreekster is mee-
gedeeld dat de kinderen een aantal proefwerkjes moeten maken tenemde
na te gaan waar zij haperen en waar de moeilijkheden zitten.
De heer Verhoeven stelt er prijs op te verklaren dat hij bij de behande-
ling van het voorstel van burgemeester en wethouders, zoals dat ter tafel
ligt, niet aanwezig is geweest. Hij behoort niet tot de meerderheid die het
voorstel heeft ingediend.
De voorzitter: ,,Onze laatste hoop."
Wethouder Van Wijk zegt dat hij de grote reserve die hij met betrek-
king tot dit voorstel had, nog heeft. Hij meent dat in de eerste plaats de
leiding van het onderwijzend personeel hierop moet zijn toegespitst, want
die zal ook al wel begeleid zijn op de kweekscholen, vorige scholen en kleu-
terscholen. Zij komen wel toegerust ten strijde, maar dan kunnen zij het nog
niet. De schoolarts er bij geroepen, kan het ook niet. Dan komt er een
geheel nieuwe commissie die medisch, psychologisch en didactisch weer ge-
splitst wordt in subcommissies en die worden in de toekomst dan langzaam
uitgebouwd en zo ziet spreker hieruit een specialisering in absurdum voort-