31 januari 1969
7
De raden dezer gemeente zullen dus tot een „zware" samenwerkingsre-
geling bereid moeten zijn, waarbij enige autonomie wordt overgedragen
aan het te stichten gemeenschappelijk bestuursorgaan.
Deze besturen zullen zich moeten afvragen, of zij niet in enkele opzichten
een verzorgingseenheid zijn en of zij een aantal taken niet beter kunnen
doen behartigen door deze op te dragen aan één gemeenschappelijk orgaan.
Ik denk hierbij aan de planologie, het woonruimtebeleid, het woningbouw-,
industrie- en grondprijsbeleid, de planning, stichting en exploitatie van
scholen voor voortgezet onderwijs, buitengewoon onderwijs, nijverheids-
onderwijs en muziekonderwijs, de organisatie van de medische en psycholo-
gische hegeleiding van sohoolkinderen, het beleid ten aanzien van de be-
jaardenzorg, de planning, stichting en exploitatie van sportvelden, een
activerend subsidiebeleid, de instelling van één raad voor overleg en ad-
vies op maatschappelijk terrein en het cultureel beleid.
Ik wil let goed op allerminst stellen dat de raden van Haarlem en
de vier of meer andere gemeenten t.a.v. al deze punten hun autonomie moe-
ten offeren op het altaar der samenwerking. Wel meen ik dat al deze pun-
ten en wellicht nog andere onderzocht moeten worden. Daaruit die-
nen wij een keuze te maken in gezamenlijk overleg.
Alleen zo wordt een bestuur met visie voor een aantal hoofdpunten mo-
gelijk."
Inderdaad is een commissie werkzaam welke de mogelijkheden en de
vormgeving van een verdergaande samenwerking in de streek bestudeert
en een ontwerpregeling voorbereidt. Twee leden van ons college nemen
deel aan de werkzaamheden van deze commissie, welke haar taak nog
niet heeft beëindigd en derhalve nog geen rapport heeft uitgebracht. Wij
vinden het daarom onjuist reeds thans een definitief standpunt met
betrekking tot de toekomstige samenwerking in te nemen en dit open-
baar te maken. Dit zou het overleg met de overige gemeentebesturen
doorkruisen en bemoeilijken.
bb. vragen van de heer H. J. Smit, lid van de raad, inzake de samenwer-
king in de agglomeratie Haarlem, met het antwoord van burgemees-
ter en wethouders.
1. Naar ik moet aannemen, hebben Burgemeester en Wethouders kennisge-
nomen van de nieuwjaarsrede van Mr O. P. F. M. Cremers, Burgemeester
van Haarlem, waarvari verslag in Haarlems Dagblad van 8 januari 1969
en De Telegraaf van 9 januari 1969.
2. Achten burgemeester en wethouders het niet belangrijk, thans aan de
Raad mededelingen te doen, welke een overzicht geven van de werkzaam-
heden van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Kennemerland
I.S.K. en welke voor- en nadelen, voor de gemeente Heemstede, hieraan
verbonden zijn.
3. Kunnen burgemeester en wethouders een inzicht geven, betreffende de
plannen van het I.S.K. en de ontwikkeling in de toekomst.
Antwoord van burgemeester en wethouders.
Ad 1. Deze veronderstelling is juist.
Ad 2. De werkzaamheden van het I.S.K. blijken uit het jaarverslag, dat
voor u bij de behandeling van de begroting ter inzage is gelegd.
Ad 3. Voor de beantwoording van deze vraag mogen wij u verwijzen
naar het antwoord op de vragen gesteld door de heren G. J. Willemse en
H. H. Rücker.
De heer Rücker wil allereerst mede namens zijn fractiegenoot de heer
Willemse, het college dankzeggen voor de prompte reactie. Het zal het col-
lege echter niet verwonderen wanneer zij medadelen, dat de diplomatie wel-
ke aan de wijze van beantwoording ten grondslag ligt hen meer apprecia-
tie afdwingt dan de inhoud van het antwoord. Het college maant hen tot