1
19 december 1969
314
De heer Enschedé heeft zich in zijn algemene beschouwing afgevraagd
of het enthousiasme bij de sportbeoefenaren zô gering is dat zo'n groot
bedrag van de overheid nodig is. Spreker gelooft dat dit niet juist is ge-
steld. Hij meent dat het niet een gebrek is aan enthousiasme van de
sportbeoefenaren maar dat het voor sportverenigingen, juist omdat zij
zo'n groot aantai jeugdige leden hebben, onmogeiijk is de kosten verbon-
den aan het instandhouden van een sportaccommodatie zelf te kunnen
opbrengen. Spreker gelooft dat ook een duidelijk onderscheid tussen de
verschiilende soorten van sport moet worden gemaakt. Wanneer een vol-
leybal-vereniging een gymnastieklokaal voor enkele avonden per week
huurt, dan heeft zij een totaal andere exploitatie dan een voetbalvereni-
ging die een veld van 8500 m2 nodig heeft met kieedruimten, wasgeiegen-
heid enz. Deze zaken zijn niet met elkaar te vergeiijken. Vandaar dat het
zo moeilijk is dit allemaal over één kam te scheren. Men zai de verschii-
lende sporten van gevai tot geval moeten bekijken.
De heer van den Briel heeft de gedachte gelanceerd om de begroting
van de sportstichting in evenwicht te brengen door de verenigingen de
huur in rekening te brengen die nodig is voor een siuitende expioitatie
en daartegenover aan de verenigingen zeer grote subsidies te geven. Dat
zou een mogeiijkheid zijn maar spreker geiooft niet dat het een betere
opiossing is. De methode lijkt hem n.l. nogal inefficiënt. De gemeente
zou aan de verenigingen vrij grote bedragen moeten overmaken. Spreker
heeft een beetje praktijk in de gang van zaken van een sportvereniging.
De besturen en voorai de penningmeesters hebben vrij veel werk en daar
zou dan nog bijkomen dat zij vrij grote bedragen moeten gaan beheren.
De verenigingen zuilen op een gegeven moment menen een tameiijk groot
bedrag in kas te hebben, waaraan zij een andere bestemming zullen wiiien
geven of met dat geld verenigingswerk wiiien gaan doen. Spreker zegt
niet dat het zai gebeuren, maar het gevaar zit er toch wei in. Spreker
meent dat het een taak van de overheid is om de sportbeoefening zonder
meer mogelijk te maken. Spreker neemt van de heer van den Briel aan
dat hij dat zeker niet wii bestrijden en dat hij bij zijn suggestie meer
dacht aan een andere administratieve opzet. Of de verschillende vereni-
gingen wei in voldoende mate bijdragen is altijd al een punt van discus-
sie en daarover kan in het bestuur van de sportstichting nog wel eens
worden gediscussieerd.
Spreker meent dat een uitbreiding van het aantal tennisbanen gevon-
den kan worden aan de zuidzijde van het complex, n.l. op de plaats waar
op het ogenblik een dennenaanpiant is. Hij geeft toe dat deze dennenaan-
plant erg aardig is maar niet zoveel boswaarde heeft. Dit zou maar een
kleine aantasting van Groenendaal betekenen, want net buiten deze den-
nenaanplant is een singei van ioofhout, die er altijd is geweest, en een
afsluiting van het complex zou kunnen vormen.
De heer Hupkes zegt dat burgemeester en wethouders steiien dat met
de verlichting van de tennisbanen 28.000 is gemoeid. Dat lijkt inderdaad
een groot bedrag maar spreker zou willen vragen of er wel eens is uit-
gerekend hoeveei uren meer de tennisbanen dan benut kunnen worden. Uit
dat aantal uren zou teruggeredeneerd kunnen worden hoeveel tennisbanen
dit uitmaakt bij een niet-verlichte toestand en dan maakt spreker zich
sterk dat zal blijken, dat deze oplossing veel goedkoper zal zijn dan het
uitbreiden van het aantai tennisbanen. Bovendien zou het ook ruimte be-
sparen. Het coilege kent de bedragen die gemoeid zijn met het aanleggen
van een tennisbaan en het onderhoud daarvan. Spreker vraagt of die
berekening gemaakt is, want aiieen op grond van die berekening kan
deze zaak worden beoordeeid.
De heer Bomans wii van deze plaats af een woord van dank brengen
aan Jonker's Aannemingsbedrijf dat de gemeente ais het ware twee ten-