104
29 april 1970
met delegeren. Hem is gebleken dat op het gebied van belastingen de fis-
cus en het ministerie van financiën zich veel te veel delegatiebevoegdhe-
den hebben laten toekennen.
Er bestaat met betrekking tot het benoemingsrecht verschil tussen la-
ger en voortgezet onderwijs. Volgens de lager onderwijswet benoemt de
raad, die het benoemingsrecht aan burgemeester en wethouders kan dele-
geren, terwijl in de wet op het voortgezet onderwijs is bepaald, dat in
principe burgemeester en wethouders benoemen maar dat de raad het
recht van benoemen aan zich kan houden. Burgemeester en wethouders
willen nu in beide gevallen één lijn trekken. Een schoolhoofd moet volgens
de lager onderwijswet door de raad worden benoemd en burgemeester en
wethouders hebben gemeend dit ook aan de raad te laten voor zover het
het voortgezet onderwijs betreft. Bij benoeming van schoolhoofden wordt
op veel uitgebreider schaal een onderzoek naar de candidaten ingesteld
dan bij de benoeming van een onderwijzer. Bij de benoeming van een
hoofd wordt niet alleen de onderwijscommissie gehoord maar worden ook
de oudercommissie van de betreffende school en de schoolraad ingescha-
keld. Uiteindelijk komt de benoeming in de raad, waarbij het eigenlijk al-
'een maar een kwestie van stemmen is, want in de raad kan men niet
meer over de voorgedragenen gaan praten. Dat kan alleen maar in de
onderwijscommissie gebeuren. Als de onderwijscommissie het geheel eens
is met een voordracht van burgemeester en wethouders waarom moet er
dan nog een formele stemming in de raad worden gehouden? Het lijkt
wel dat de benoeming aan de raad is, maar in feite is de beslissing reeds
in (ie onderwijscommissie gevallen. Toen de nieuwe inspecteur van het la-
ger onderwijs kwam kennismaken en hoorde dat de raad nog steeds de
onderwijzers benoemde, trok een glimlach over zijn gezicht. Spreker
vroeg hem wat daarvan de reden was. Hij zei toen: „ik weet in Nederland
nog één gemeente waar ook de benoemingen aan de raad zijn voorbehou-
den n.l. Staphorst". Het gaat bij het beoordelen en het benoemen van onder-
wijzers om de inspraak. Die inspraak willen burgemeester en wethouders
de raad niet onthouden. In feite valt de beslissing al in de onderwijscom-
missie.
De heer Brandsma zegt de neuzen te hebben geteld en moet constateren
dat het weinig zin heeft deze kwestie verder principieel uit te diepen. Men
tüt blijkbaar niet zo zwaar aan deze zaak. Als de wethouder dan ook nog
zegt dat de inspecteur van het lager onderwijs ons een beetje uitlacht en
°ns vergelijkt met Staphorst, dan begrijpt spreker wel dat de beslissing
zal vallen in de richting zoals het college dat graag wil. De wethouder
zegt dat in feite de beslissing in de onderwijscommissie valt. Ook enkele
raadsleden hebben gewezen op het feit, dat over benoemingen beter in de
onderwijscommissie kan worden gesproken, maar als men nú in de raads-
commissie verschil van mening heeft over een bepaalde benoeming, dan
heeft men altijd nog gelegenheid in de openbare raadsvergadering daar-
over iets te zeggen. Dat is bij de nieuwe procedure uitgesloten. Hoogstens
kan men dan een interpellatie houden. De rechten van de raad worden nu
volledig gedelegeerd aan het college en dan helpt het helemaal niet of
men prachtige en steekhoudende argumenten in de onderwijscommissie
naar voren brengt, het college beslist en daarmee is de kous af. Spreker
wü er nog op wijzen dat het niet alleen gaat om het benoemen van leer-
krachten, het gaat ook om schorsing en ontslag. Als burgemeester en
wethouders nú een onderwijzer willen ontslaan dan zal die zaak natuur-
üjk m de onderwijscommissie komen en ook door de raad moeten worden
behandeld, maar als dit allemaal aan het college wordt gedelegeerd dan
betekent dit, dat de raad slechts door middel van vragenstellen of een in-
terpellatie de zaak hier op tafel kan krijgen.
Spreker begrijpt niet goed dat de wethouder zegt, dat in feite de onder-