29 april 1970
105
wijscommissie beslist. Mag spreker daaruit concluderen dat het college
toezegt dat de beslissingen van de onderwijscommissie voor het college
bindend zullen zijn
De voorzitter: „Nee, maar wij zullen er zwaar aan tillen."
De heer Brandsma had niet anders van het college verwacht. Ook spre-
ker zou, als hij het college was, die toezegging niet hebben gedaan. Het
demonstreert alweer de juistheid van sprekers opvatting dat men in de
onderwijscommissie kan zeggen wat men wil maar dat het college toch
zijn gang gaat. Dat is geen kwade trouw van spreker. Hij stelt alleen
maar dat de leden van de onderwijscommissie kunnen zeggen wat zij wil-
ien, maar dat het college onafhankelijk daarvan beslist.
Wethouder Van Ark: ,,Niet onafhankelijk daarvan."
De heer Brandsma begrijpt dat het weinig zin heeft dit debat verder
voort te zetten. Hij wil de heer de Ruiter nog bedanken voor het compli-
ment dat hij aan sprekers adres heeft gemaakt. Er zijn, aldus spreker,
meer dingen meneer de Ruiter waar wij gelijk over denken terwijl wij
toch anders gericht tegenover maatschappelijke vraagstukken staan, maar
waarbij de ondergrond vaak dezelfde is. En dat blijkt ook hier.
De heer Van Berckel zegt dat de heer Brandsma van gevoelen is, dat
aanneming van dit voorstei eigenlijk een tegen de stroom oproeien is. Dat
is echter niet helemaal juist. Hij wijst er in dit verband op dat in het
vennootschapswezen de benoemingen gewoonlijk door de aandeelhouders-
vergadering plaatsvinden, maar dat men juist in het modeme onder-
nemingsrecht deze taak aan een kleiner college, n.l. de raad van commis-
sarissen, wii delegeren.
De heer Van der Hulst heeft van de heer Willemse gehoord dat het de
goede gewoonte in de onderwijscommissie is, dat, als een lid zich niet met
een voordracht kan verenigen men daar ongetwijfeld rekening mee zal
houden door de zaak aan te houden. Spreker vraagt of dit niet door het
college kan worden toegezegd of vastgelegd. Dat zou een tegemoetkoming
kunnen zijn aan de naar voren gebrachte bezwaren.
De voorzitter: ,,Dat wordt wel moeilijk. In elk geval is de suggestie ge-
daan."
De heer Beijen zegt dat bij een ontslagprocedure niet zo'n grote haast
is. Men zou het ontslag aan de raad kunnen laten en alleen de benoemin-
gen aan burgemeester en wethouders kunnen delegeren.
De heer Scheer is het principieel volkomen met de heer Brandsma eens,
maar de praktische bezwaren die tegen benoemingen door de raad worden
aangevoerd doen hem de voorkeur geven aan het voorstel van burgemees-
ter en wethouders. De heer Brandsma heeft gelijk als hij zegt, dat in bre-
de kring gevraagd wordt om een democratisch optreden van overheids-
lichamen. Spreker zou aan diens zijde willen staan maar als hij alle argu-
menten voor en tegen op de weegschaal legt dan slaat die door naar de
argumenten van praktische aard.
De heer Verkouw zegt dat volgens de wethouder de inspecteur meende,
dat de gemeente Staphorst nog de enige gemeente in ons land is waar
benoemingen door de raad plaats vinden. De inspecteur heeft dat natuur-
lijk gekscherend bedoeld.
Wethouder Van Ark: ,,Ik heb dat niet gecontroleerd."
De heer Verkouw: „Als u dat doet komt u wel tot een andere conclusie."
Wethouder Van Ark wijst er op dat het ontslag van onderwijzers met
alle mogelijke waarborgen is omkleed. Zij hebben recht van beroep en al
dergelijke dingen meer.