47
2e afd.
29 april 1970
2e
f. indien de wachtgelder zich in de betrekking waaruit hem ontslag is
verleend achteraf blijkt zodanig te hebben gedragen dat hem ont-
slag zou zijn verleend als dit eerder was gebleken.
2. Indien de wachtgelder de verplichting, bedoeld in artikel 9, lid 1, niet en
nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte waarmede het, te
zamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging
te boven zou zijn gegaan.
3. Het bepaalde in lid 1 en lid 2 is van overeenkomstige toepassing op
de ambtenaar bedoeld in artikel 9, lid 3, aan wie in dat geval een op ing
soortgelijke wijze berekend lager wachtgeld wordt toegekend. in
4. Het bepaalde in dit artikel is niet van kraCht indien het niet nakomen
van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van een aan-
geboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van
inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, tenzij zich daar-
bij het geval voordoet voorzien in artikel F 11, laatste zinsnede van
lid 4, van het Algemeen Ambtenarenreglement.
De
Artikel 20
Het wachtgeld vervalt:
a. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin
de wachtgelder de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
b. op de dag waarop de wachtgelder op grond van een geneeskundig
onderzoek, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet, blijvend
ongeschikt is verklaard voor de verdere vervuiling van de betrekking
waaruit hem met recht op wachtgeld ontslag is verleend;
c. op de dag na het overlijden van de wachtgelder.
Smartegeld
Artikel 21
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de wachtgelder wordt aan
de nagelaten echtgenoot een bedrag uitgekeerd gelijk aan het wacht-
geld over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen
echtgenoot na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minder-
jarige wettige of erkende natuurlijke kinderen dan wel minderjarige
pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de
uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meercferjarige
kinderen van wie de overledene kostwinner was.
2. Indien ter zake van zijn overlijden aan de in lid 1 bedoelde betrek-
kingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een door de
overledene vervulde betrekking, ten gevolge waarvan op het wachtgeld
een vermindering werd toegepast, bedoeld in artikel 12, wordt een
bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een
tijdvak van drie maanden. Is de som van beide uitkeringen lager dan
de uitkering, berekend naar het onverminderde wachtgeld zou zijn
geweest, dan wordt de uitkering, berekend naar het verminderde
wachtgeld, tot laatstbedoeld bedrag aangevuld.
3. Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in lid 1 nalaat kan
het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor
betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging
als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.