5. Het is verboden af te wijken van voorwaarden die aan een vrijstelling
zijn verbonden.
Artikel 20. Bouwwerken geen gebouw zijnde.
1. a. De in artikel 12 genoemde erfafscheidingen mogen geen grotere
hoogte hebben dan 80 cm boven het aanliggende afgewerkte ter-
rein;
b. De in de artikelen 8 en 13 genoemde ondergeschikte bouwwerken
mogen geen grotere hoogte verkrijgen dan 3.00 m boven het aan-
liggend afgewerkt terrein;
2. Brfafscheidingen hoger dan 80 cm en ondergeschikte bouwwerken
hoger dan 3.00 m mogen slechts worden gebouwd nadat burgemeester
en wethouders hiertoe vrijstelling hebben verleend van het sub 1 be-
paalde.
HOOFDSTUK IV. BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 21. Bijgebouwen en hokken, rennen en glasopstallen.
Bijgebouwen
De in de artikelen 8 en 13 bedoelde bijgebouwen moeten voldoen aan de
volgende voorwaarden:
a. aantal
Op het bouwperceel van een eengezinshuis in de kategorie CB mag
slechts één bijgebouw worden opgericht;
b. gevelhoogte
De gevelhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 2.75 m bedragen;
c. oppervlakte
De oppervlakte van een bijgebouw behorend bij eengezinshuizen in de
kategorie CB, mag niet meer dan 15.00 m2 bedragen.
d. situering
Wanneer een bijgebouw wordt opgericht achter een eengezinshuis
moet een strook grond tussen het bijgebouw en de bijbehorende woning
over de volle breedte van de achtergevel over een diepte van tenminste
3.00 m geheel onbebouwd en onoverdekt blijven.
e. vrijstelling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van
het bepaalde sub c, waar het betreft bijgebouwen bij aan één zijde
aangebouwde eengezinshuizen, alsmede bij eengezinshuizen, waarvan
het bijbehorende achtererf grenst aan een op de kaart aangegeven
verharding, in de kategorie CB met dien verstande, dat zulke bijge-
bouwen geen grotere oppervlakte mogen hebben dan 35 m2.
Artikel 22. Achteruitbouwen.
De in de artikelen 8 en 13 bedoelde achteruitbouwen mogen een breedte
hebben, gemeten evenwijdig aan de achtergevel van een eengezinshuis
van ten hoogste 40% van de achtergevelbreedte, een gevelhoogte van
ten hoogste 3.00 m en een diepte van ten hoogste 3.00 m, gemeten uit de
van de weg afgekeerde zijde van de bebouwingsstrook, met dien verstande,
dat de totale diepte van de achteruitbouw niet groter mag zijn dan de
overblijvende breedte van de achtergevel.