27 augustus 1970
220
heeft dat men ook lid van de verkeerscommissie kan zijn zonder te-
vens raadslid te zijn. Ik zou u willen vragen, als het mogelijk is, mij in
de verkeerscommissie te handhaven." (applaus)
De voorzitter: „Het college zal zich hierover beraden."
De heer Scheer, mede namens de heren Enschedé en Bomans spre-
kende, zegt:
,,Mijnheer de voorzitter. Ik dank u voor de woorden die u tot de
scheidende raadsleden hebt gericht. De verschillende dingen die u daarin
hebt aangehaald hebben ons getroffen. U hebt o.a. gesproken over het
feit, dat wij 'hier in een samenstelling bijeen zijn waar iets aan ont-
breekt. Met alle respect voor u, dat is u bekend, häd het onze burgemees-
ter moeten zijn die ons had uitgeluid. Dat is nu eenmaal niet zo en daar
hebben wij ons bij neer te leggen.
U hebt gesproken over de goede sfeer in de raad. Ik heb het al eens
bij een andere gelegenheid opgemerkt, dat, wanneer wij om ons heen
zien en kijken naar hetgeen in gemeenteraden elders gebeurt, dichtbij en
verder weg, dan mogen wij met dankbaarheid constateren dat in onze
raad altijd een goede sfeer heeft geheerst. G!oed, wij kwamen voor onze
mening op dat heeft u ook geponeerd en dat is ons goed recht,
maar het was toch altijd zô, dat wij bij een kopje koffie of iets anders,
elkaar altijd weer wisten te vinden en ook buiten de raad wisten te
waarderen. Dit moest mij even van het hart. Daarbij mijn dank, mede
namens de heren Enschedé en Bomans, voor datgene wat ons als her-
innering is meegegeven. Dit had ook achterwege kunnen blijven, maar
het is toch wel iets waar je later even op kan terugzien.
Het is mij opgevallen dat meerdere leden van de raad, als zij afscheid
namen, zeiden: „Nou tot ziens", maar nooit eens aan de andere kant van
de balie verschenen, een uitzondering daargelaten. Het contact was me-
teen verbroken. Meneer de voorzitter, wanneer ik de gelegenheid heb,
zult u mij hopelijk nog menigmaal op de publieke tribune aantreffen,
want ik zal voor het werk van de raad belangstelling blijven behouden.
Het wel en wee, speciaal het wel van Heemstede, gaat mij zeer ter harte.
Tot zover heb ik gesproken als lid van de raad.
Als nestor mag ik nog wel vertellen wat ik in de loop van de jaren
hier ervaren heta. Toen ik in 1952 lid van de raad werd, gaf de begro-
ting voor 1953 voor de gewone dienst in inkomsten en uitgaiven een be-
drag aan van f 4.837.889,12. Nu in 1970 is dat bedrag 31.809.132,83.
Dat is wel even een verschil. Nu hoop ik ik weet wel dat er heel
veel veranderd is dat men in de toekomst z;al beseffen dat niet al-
tijd en dat is een wens van mij op de ingeslagen weg kan worden
voortgegaan, althans niet op een vrij snelle wijze.
Nu nog even een terugblik. Ik heb in de 18 jaar dat ik raadslid ben
meegemaakt: de afstoting van het gasbedrijf, de stichting van de rioolwater-
zuiveringsinstallatie, de intense verbetering van de straatverlichting (des-
tijds waren er overal gaslantaams behalve op de Heemst. Dreef die
elektrisch verlicht was), de restauratie van het Oude Slot, de bouw van
het zwembad, de bouw van de Princehof, de bouw van een nieuw station
Heemstede-Aerdenhout, de bouw van het politiebureau, terwijl de plant-
soenen een vorm hebtaen gekregen die respect afdwingt bij de inwoners
maar ook vooral bij buitenstaanders. Mensen die Heemstede bezoeken
kunnen er niet over uit zo goed als de plantsoenen er bij liggen. Ik wil
een uitzondering maken voor de periode van grote droogte die wij kort
geleden hebben gehad, toen het aanzien van de plantsoenen iets was
gezakt, maar in het algemeen zien de plantsoenen er goed verzorgd uit.
Daar mogen wij trots op zijn en ik zou zeggen, gaat u zo voort.
Ik heb 4 gemeentesecretarissen meegemaakt. Toen ik kwam was de
heer Vos secretaris, daarna de heer Schelling, vervolgens de heer van