17 december 1970
331
Een enkel woord nu over de burgemeestersvacature, of beter gezegd
over de vervulling daarvan. De hierbij te volgen procedure maakt mo-
menteel een punt van discussie uit, en naar onze mening zeer terecht.
Want de thans aan de raad geboden „inspraak" had welbeschouwd maar
weinig om het lijf. Zij deed ons teveel denken aan éénrichtingverkeer, en
bleef bovendien beperkt tot het opsommen van een aantal kwaliteiten
waaraan de nieuwe burgemeester zou moeten voldoen. Van werkelijke
inspraak, laat staan van enige medezeggenschap omtrent de te benoemen
persoon, was derhalve geen sprake. Toch zal het naar onze mening die
kant uit moeten, al begrijpen wij best dat het de wetgever nog heel wat
hoofdbrekens zal kosten om hiervoor een procedure te vinden die zowel
doelmatig als hanteerbaar is.
Intussen verkeren wij nog altijd in het onzekere omtrent de persoon,
die straks in onze gemeente de ambtsketen zal dragen. Dit doet mij de
vraag stellen, of het college inmiddels over enige aanwijzing beschikt in-
zake het tijdstip waarop aan deze onzekerheid een einde zal komen.
Ik stap nu over naar de gemeentebegroting 1971. Wat allereerst opvalt, is,
dat het college er wederom in geslaagd is ons een sluitende begroting voor
te leggen. Dat is op zichzelf zeer verheugend, omdat sluitende begrotingen
de indruk vestigen van een verstandig financieel beleid en van een
gezonde financiële positie.
De vraag dient echter gesteld, of het sluiten van de begroting verkregen
kon worden onder volledige handhaving van de nodige voorzieningen en
van het vereiste verzorgingsniveau, dan wel door eenvoudig de tering naar
de nering te zetten. Onze indruk is, dat dit laatste geen rol heeft gespeeld.
Dat was ook niet nodig, aangezien uit de begrotingsstukken blijkt dat het
uitgavencijfer, exclusief het zgn. verrekenhoofdstuk, in vergelijking met
1970 een stijging vertoont van ruim 14%. Rekening houdende met het
inflatie-effect mag hieruit worden geconcludeerd dat het gebruikelijke
uitgavenpakket onverminderd kon worden gehandhaafd.
Een tweede vraag is echter, of de beschikbare middelen voldoende ruim-
te boden voor een eventuele uitbreiding van de bestaande, en het aan-
trekken van nieuwe voorzieningen. Ik meen dat dit in slechts zeer ge-
ringe mate het geval was. In relatie tot de steeds toenemende gemeente-
lijke bemoeiingen moet dit een weinig hoopgevend perspectief worden ge-
noemd. Ik denk in dit verband aan de voorzieningen op het gebied van
de sport, de recreatie en de cultuur, maar ook aan de zgn. onrendabele ka-
pitaalwerken die vôôrkomen op het door ons met instemming ontvangen
meerjarenplan. Wij vragen ons af, hoe deze voorzieningen op redelijke ter-
mijn tot stand gebracht moeten worden, indien de voor rente en aflossing
benodigde middelen in slechts zeer beperkte mate voorhanden zijn. Wil
het eollege zijn visie hierop eens nader uiteenzetten
Nu weten wij wel, dat het college in de aanbiedingsnota enkele perspec-
tieven opent op een toekomstige verruiming van de gemeentelijke inkom-
sten, zoals de mogelijk spoedige inwerkingtreding van de Wet ter ver-
ruiming van het plaatselijk belastinggebied. Maar daar staat tegenover
dat ons vanuit Den Haag ook andere, minder prettige klanken bereiken,
die verwoord worden in de zgn. versehuivingscirculaires. Op deze wijze
neemt) Den Haag met de éne hand terug wat met de andere hand is
gegeven.
Dit alles tezamen genomen, doet mijn fractie concluderen dat de finan-
ciële positie van de gemeente weliswaar niet onbevredigend mag worden
genoemd, maar met het oog op de toekomstige taken wel enige verster-
king behoeft. Dat wij voor dit laatste een aanslag op de algemene rijks-
middelen zouden willen plegen, zal U wel niet al te zeer verbazen.
Na deze financiële beschouwing zou ik enige aandacht willen wijden
aan enkele beleidsonderdelen. Het heeft ons aangenaam getroffen dat het
college in de aanbiedingsnota enkele algemene beleidslijnen heeft willen