Artikel 10.
Nadat is vastgesteld welke kosten ten laste van de gronden in een
exploitatiegebied komen, zal bepaald moeten worden hoe deze kosten over
de verschillende bouwrijpe kavels in het exploitatiegebied worden omgesla-
gen. Bij deze omslag dient rekening te worden gehouden met het belang
dat elke kavel geacht kan worden te hebben van de openbare voor-
zieningen.
Daarbij moet worden gewerkt met afweegfactoren om het verschillende
belang te schatten. Een zo objectief mogelijke benadering wordt ver-
kregen wanneer de gebruiksmogelijkheden van het bouwperceel volgens
het bestemmingsplan tot uitgang worden gekozen. Overeenkomstig de
wens van gedeputeerde staten zijn deze gebruiksmogelijkheden in de
verordening uitgedrukt door middel van bouweenheden (als basisgegeven
geldt de eenheid van één woning).
Er zijn bestemmingen ten aanzien waarvan men wel de kosten zal kun-
nen toerekenen op basis van de gebruiksmogelijkheid van de grond, doch
in verband met de geringe bebouwde oppervlakte van deze bestemmingen
en met de in aanmerking te nemen gebruiksmogelijkheden van de onbe-
bouwd blijvende grond niet volgens de voor andere bestemmingen toege-
paste methode (b.v. industrieterreinen, bestemming voor openbare en bij-
zondere bebouwing).
Voor dergelijke bestemmingen kan men (mede) uitgaan van een toere-
kening naar oppervlakte bouwterrein met toepassing van afweegfactoren
wegens ligging, bestemming en bebouwingsintensiteit (artikel 10, lid 2).
Artikel 12.
De overeenkomst zal bepalingen inhouden omtrent de wijze van beta-
iing der kosten. Geregeld kan worden dat de betaling geschiedt of wel
vöör de uitvoering der werken, of wel in termijnen naar gelang bouwrijpe
grond beschikbaar komt, of wel naar gelang investeringen plaats vinden.
Het derde lid opent de mogelijkheid de uitvoering der werken aan de
exploitant over te laten.
Artikel 13.
Dit artikel maakt het mogelijk in gevallen waarin de toetsing der voor-
gaande bepalingen tot kennelijk onjuiste uitkomsten leidt, van geval tot
geval een regeling te treffen.
De secretaris,
Behoort bij raadsbesluit dd. 28 januari 1971, nr. 7.
De voorzitter,