i i 25 maart 1971 82 het feit, dat van de te stichten nieuwtoouw die in de nota wordt genoemd, bijna een derde deel bestemd is voor alleenstaanden en bejaarden. Alle- maal factoren die in belangrijke mate de te verwachten groei uit de wo- ningtoename kunnen drukken. Wat het aantal 10-34 jarigen betreft zou men, om daarvoor een prognose voor het jaar 1980 te maken, met enige zin kunnen kijken naar het aantal 0-24 jarigen van nu, omdat die namelijk over 10 jaar 10-34 jaar zullen zijn. Men zou daaruit een toename kunnen aflezen, ware het niet dat juist in de groep 18-24 jarigen velen de gemeente veriaten in verband met studie of anderszins. Maar als een daling van 1 aannemelijk is, dan evenzeer een daling van 2 of 3 Ook daar grote onzekerheid over de mate waar het om gaat, al lijken dit slechts heel kleine verschillen. De zwakste factor in de prognose, het beoefeningspercentage, wordt in hoge mate beïnvloed door de aanwezige accommodatie. Het is grotendeels zô, dat, als hier minder tennisbanen waren, het beoefeningspercentage automatisch kleiner zou zijn. Als hier minder voetbalvelden waren, idem. Juist doordat er een grote mate van accommodatie aanwezig is wordt het beoefeningspercentage in hoge mate bevorderd. Daarin komt ook tot uit- drukking het feit, dat zoveel niet-Heemstedenaren medegebruikers zijn van deze accommodaties. Men zou bij een bepaalde mate van aanleg van sportaccommodaties zelfs met een beoefeningspercentage van ver boven de 100 komen en dat zou toeh in het algemeen wat verbazing wekken. Als men slechts zeer geringe fluctuaties in de uitgangspunten neemt en b.v. stelt dat de bevolkingsgroei niet tot 28.500 maar sleehts tot 28.000 komt, dat het aantal 10-34 jarigen daalt met 2 in plaats van met 1 en het beoefeningspercentage gelijk blijft, dan blijkt dat de totale behoefte- toename zoals die tot 1980 zou moeten zijn, slechts 3 is; een te ver- waarlozen percentage. Dat is een gevolg van het feit dat deze prognose gebaseerd is op een aantal grootheden die in hun heel kleine marges een bijzonder grote invloed hebben op de uiteindelijke uitkomst. Spreker ge- looft dan ook, dat men zo reëel moet zijn om te zeggen, dat deze prog- nose niet voor niets is gemaakt maar is gemaakt om duidelijk te maken dat als aan de verlanglijst anno 1970 voldaan is, aan de behoefte aan sportaccommodatie voor een langere periode is voldaan. Spreker gelooft dat dat een veel gezonder uitgangspunt is. Dan weet men reëel en con- creet waar men aan werken moet. De behoefte is nu geprogrammeerd en nu gaat men proberen dat programma op een zo kort mogelijke termijn te realiseren. Als dat werk gedaan is zijn wij een stuk dichter gekomen bij datgene wat op het gebied van de sport voor Heemstede gewenst is. Het is onvermijdelijk dat, als men over deze problemen praat, ook aan de regio denkt. Grote investeringen, als een overdekt zwembad, zijn nau- welijks denkbaar als Heemstede dat alleen moet doen. Is het geen over- weging waard te denken aan een overdekt zwembad voor Heemstede- noord en Haarlem-zuid Moet er niet veel meer overleg worden gepleegd Het is bekend dat er een I.S.K.-kring is voor sportzaken. Moet er wel- licht niet een regionale sportraad komen? Moet men niet veel verder gaan in de benadering van deze problemen? Het grootste gevaar dat een sportnota kan bedreigen is, dat men na de discussie daarover met een voldaan gevoel heengaat en zegt: „kijk, kijk, dat hebben wij gehad". Spre- ker dacht dat men daarna maar één ding mag zeggen, n.l. „kijk, kijk, nu moeten wij beginnen, nu komen pas de werkelijke problemen". Verschillende malen is ai gezegd dat de prioriteitenlijst, de planologische en de financiële problemen nu eerst ordelijk op een rij dienen te worden gesteld. Burgemeester en wethouders schrijven in hun beschouwingen over de sportnota, dat zij op korte termijn met een voorstel zullen komen, maar spreker meent dat het gewenst is dat burgemeester en wethouders iemand belasten met de taak om met concrete voorstellen te komen, hetgeen de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1971 | | pagina 25