25 november 1971
301
omstandigheden moet worden geboden, ook als dit extra organisatie en
extra geld vraagt. Gelukkig heeft spreker in de toelichting gelezen: „wel
dient naar ons oordeel voor de inwoners van onze gemeente, die over-
wegende bezwaren hebben tegen het gebruik van gefluorideerd water, de
gelegenheid te bestaan betrouwbaar ongefluorideerd water te verkrijgen".
Spreker vraagt de toezegging vam het college deze uitspraak metterdaad
ook na te zullen komen. Hij voelt niet alleen zijn verantwoordelijkheid
tegenover de bezwaarden, ook als hij dit voor de duidelijkheid nog eens
vraagt, maar hij voelt zich ook gesterkt in deze door het besluit van 14
augustus 1970 van de Kroon, luidende als volgt: ,,het fluorideren van
leidingwater is in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur, als niet
tevens aan bezwaarden een praktische mogeiijkheid wordt geboden over
ongefluorideerd water te beschikken". Volgens de brief van 31 augustus
1970 van de staatssecretaris van sociale zaken en volksgezondheid aan de
waterleidingbedrijven, die gefluorideerd water leveren moet door deze be-
drijven aan alle gebruikers die daartoe de wens te kennen geven onge-
fluorideerd water te beschikking worden gesteld. Hier hoort b.v. mineraal
water niet bij, wat ook niet geschikt is voor koffie of thee, zoals een van
de aktie-comitéleden van de bezwaarden dezer dagen nog eens ten over-
vloede kon bevestigen. Spreker weet dat geen van de 4 of 5 genoemde
aiternatieven thans reeds als praktisch of betrouwbaar beschouwd kan
worden en hij is akkoord met de voortgang van het onderzoek en overleg in
de betrokken intergemeentelijke werkgroep. De werkgroep houdt zich ook
bezig met de voorlichtingsvoorbereiding. Spreker aarzelt niet te zeggen
dat een juiste voorliohting over deze aangelegenheid een onmisbare voor-
waarde naar zijn mening is om twijfels of bezwaren en in ieder geval een
onzekerheid en ongerustheid in deze bij de inwoners weg te nemen. Dat
in de jaren 1960 tot 1970 slechts een vijfde gedeelte van de bevolking ge-
gefluorideerd water gebruikte, ondanks het advies in deze van de minister
van de volksgezondheid reeds in 1960 gedaan, is volgens deskundigen
vooral te wijten aan het gebrek aan juiste voorlichting. Kort resumerende
is het standpunt van sprekers fractie van de grootst mogelijke meer-
derheid van zijn fractie ten eerste dat zij instemt met het gebruik van
gefluorideerd water als bedoeld in het voorstel, en ten tweede zou zij graag
de toezegging van het college ontvangen, dat een praktisch en betrouwbaar
alternatief wordt gevonden voor de bezwaarden, en ten derde een goede
voorlichting aan de burgerij over het nut van deze maatregel voor de
volksgezondheid.
De heer Jager zegt persoonlijk niet gelukkig te zijn met het feit dat men
hier in Heemstede is overgeleverd aan de gemeente Amsterdam voor wat
betreft de fluoridering van het drinkwater. Het feit dat wij, hoe onze be-
slissing vanavond ook uitvalt, minstens een jaar gefluorideerd water
zullen hebben, betekent naar zijn mening een emstige uitholling van onze
beslissingsbevoegdheid. Het feit dat een aantal jaren geleden de toenmalige
Raad van Heemstede van oordeel was dat fluoridering een gewenste zaak
was, doet daaraan niets toe of af. Het feit dat de uitspraak van de Kroon,
door de heer Nederveen oo-k al aangehaald, dat een alternatief geboden
moet worden aan hen, die bezwaar hebben tegen gefluorideerd water,
slechts geldt voor de individuele burger, heeft tot gevolg dat een kleine
gemeente, die niet in staat is zijn eigen watervoorziening te regelen, met
handen en voeten is overgeleverd aan zijn leverancier. Spreker vindt dit
eigenlijk een onaanvaardbare situatie, maar we moeten er helaas wel mee
werken. Dit wat betreft de ,,schijnbeslissing", die we moeten gaan nemen.
Wat de zaak zelf betreft, zegt spreker, dat hij zich niet zal begeven in de
vraag of fluoridering van drinkwater schadelijk is of niet voor de ge-
zondheid of voor het milieu. Op dit gebied acht hij zich niet competent,
en moet hij zich dus refereren aan die instanties en deskundigen, in wie
hij het meeste vertrouwen stelt en wiens argumenten hem het meest