16 december 1971 355 die met hun werk hebben bijgedragen om te komen tot de thans voor ons liggende begroting. Moge ik tot slot de wens uitspreken, dat het de gemeente Heemstede, in goede samenwerking en verstandhouding tussen burgerij, het ambte- narenkorps, het college en de raad onder Gods zegen in 1972 goed zal gaan." De heer Brandsma zegt: „Mijnheer de Voorzitter. Hoewel een begroting, naar het uiterlijk te oordelen, een administratieve en cijfermatige zaak iijkt te zijn, zo moet haar betekenis toch op de eerste plaats gezocht wor- den in het beleid, dat aan de indeling en de rangschikking van de cijfers ten grondslag ligt. Dit impliceert, dat onze algemene beschouwing zich voomamelijk op een beoordeling van dat beleid dient te richten en der- halve van meer principiële en, waar mogelijk en noodzakelijk, van kritische aard moet zijn. Dit vooropstellende, meen ik onze bijdrage tot de algemene beschouwm- gen over de gemeentebegroting 1972 te moeten aanvangen met de op- merking, dat een juiste beoordeling van een gemeentebegroting niet kan plaatsvinden zonder daarbij het beleid van de centrale overheid te be- trekken. Want gemeenten mogen dan geacht worden autonome lichamen te zijn, die een eigen bestaan en een zelfstandig beleid voeren, een ieder weet dat de centrale overheid daarbij een stevige vinger in de pap heeft. Onze aandacht voor de begroting 1972 richtte zich dan ook allereerst op de cijfers die betrekking hebben op de overheidsbijdragen welke een ge- meente langs diverse kanalen toevloeien. En vanzelfsprekend vroegen wij ons daarbij af, of er enige meerdere „ruimte" zou zijn gekomen in wat men pleegt te noemen de „financiële verhouding Rijk-Gemeente". Wij waren hiernaar temeer benieuwd, omdat met name de Vereniging van Neder- landse Gemeenten zich de laatste tijd bijzonder heeft ingespannen om in deze verhouding wat meer ruimte voor de gemeenten te verkrijgen. Een wat meerdere ruimte, die beslist noodzakelijk is, gelet op de toenemende taken en bemoeiingen waarmede de gemeentebesturen geconfronteerd worden. Mijnheer de Voorzitter, het spijt mij te moeten bekennen dat ik er niet m geslaagd ben om uit de veelheid der cijfers een duidelijk antwoord op de zoeven gestelde vraag te vinden. Daarvoor bleken zij teveel over de diverse hoofdstukken te zijn verspreid, terwijl voorts niet steeds viel vast te stellen of de betreffende post een vermeerdering dan wel een vermindering in- hield. Dit brengt mij tot mijn eerste vraag, nl. of het college zij het sleohts categorisch kan mededelen of er al dan niet sprake is van een reële verruiming in de overheidsbijdragen. Tevens zou ik willen verzoeken om in het vervolg in de aanbiedingsbrief een samenvattend overzicht van de wijzigingen in de overheidsbijdragen te willen opnemen. Dit zou ons inziens het inzicht in de financiële zaken belangrijk kunnen verhelderen. Ten behoeve van dit iaatste zou ik graag een nadere verduidelijking willen hebben van de op pagina 17 van de aanbiedingsbrief geplaatste op- merking, voigens welke de verhoging van het uitkeringspercentage Ge- meentefonds van 250 tot 259 ongetwijfeld tekort zal schieten in het dek- ken van het reëie begrotingsaccres plus de komende prijsstijgingen. Moet hieruit worden begrepen dat de uitkering gemeentefonds de uitgaven ten behoeve van weliswaar groeiende, maar reeds bestaande taken en voorzie- ningen niet meer kan opvangen? Zo ja, welk perspectief blijft U en ons dan over voor de aanpak van nieuwe taken Tot slot van dit onderwerp nog één opmerking. Uit de rijksbegroting blijkt dat de regering op tal van belangrijke posten o.a. onderwijs, cul- tuur, recreatie, sport belangrijke bezuinigingen wenst door te voeren. Ik laat de al of niet juistheid van deze bezuinigingen hier nu maar in het midden, maar ik zou graag van het college wilien horen of, en zo ja in

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1971 | | pagina 23