400
17 december 1971
van f 130.000,terwijl het college er nu voel meer voor uit moet
trekken. Er zit wel iets vreemds in en (la.Ti komt spreker meteen aan
het antwoord aan de heer Ktrschbaum dat men op een gegeven moment
een plan maakt met de bedoeling om bepaalde kapitaalwerken uit te voeren
en dat het noodzakelijk is om te moeten aangeven dat rente en afschrij-
ving volledig gedekt zijn, terwijl men de zekerheid heeft dat men die
plannen niet allemaal uit kan voeren, niet omdat zoals de heer Kirsch-
baum zegt, het college de toestand bij wil regelen, maar alleen omdat de
financieringsmiddelen zullen ontbreken om alles te doen. Maar als men
zegt, dat men er niet aan begint dan krijgt men de financieringsmiddelen
zeker niet, en als men wel wil uitvoeren, dan moet men om de financie-
ringsmiddelen te krijgen ze in de begroting opnemen, dat zijn de punten.
De voorzitter zegt naar aanleiding van de woorden van de heer Kirsch-
baum en in aanvulling op hetgeen de wethouder voor financiën heeft ge-
zegd, dat hij inderdaad gelooft de heer Kirschbaum heeft al genoemd
de vaste financieringsmiddelen die zouden kunnen ontbreken en voor een
deel zullen ontbreken, dat het moeilijk meer denkbaar is in de afhanke-
lijkheid op zoveel punten, o.a. op het stuk van de vaste financiering, mêt
de heer Kirschbaum dat er geen diametraal verschillend beleid in onze
structuur van landelijke en plaatselijke overheid meer mogelijk is. Mis-
schien met een kleine marge, maar spreker dacht dat de heer Kirschbaum
het met name ten principale aan de orde stelde.
Punt 9 en 20.
De heer De Ruiter meent dat dlt punt wel een van de punten is die de
meeste tijd gekost heeft in de eommissiebehandelingen om althans tot een
duidelijk verschil van mening te komen. In meerdere commissies is over
dit punt zwaar gevochten en het gaat duidelijk om de vraag in hoeverre
men winsten van bedrijven mag aanwenden tot financiering van de alge-
mene dienst. En nu is hier de moeilijkheid dat men hier met twee dingen
te maken heeft. Enerzijds is hij van mening dat als een bedrijf goed ren-
deert en men in het kader van het algemeen geldende prijsniveau werkt
voor deze leveringen, dat als daar een bepaalde winst uit komt het op
zich niet verantwoord is, dat deze winst een andere bestemming krijgt en
zodoende het algehele belastingniveau daardoor iets omlaag kan drukken.
Een heel ander punt wordt het en spreker gelooft dat iedereen daar
veel moeite mee heeft gehad als enerzijds een tarief wordt verhoogd om
vervolgens de opbrengst van die verhoging over te hevelen naar de alge-
mene dienst, want dan gaat men zich afvragen, wat voor soort belas-
tingpolitiek dit is, die moet lopen via de tarieven van het aardgas. Als
dan tegelijkertijd in de nota van aanbieding wordt gesteld dat er nog bijna
een miljoen belastingreserve is, dat wil zeggen nog niet aangesproken
belastinggebieden, dan gaat men zich zelfs afvragen of het niet veel
beter zou zijn dan maar een gedeelte van die reserve te gebruiken om ten
minste de belasting daar te heffen waar ze moet zijn, dan de tarieven van
het aardgas te verhogen alleen maar op grond van het feit dat andere
gemeenten kennelijk een wat minder zuinig beheer op dit punt hebben
gevoerd. Daarmede wordt een last op de burger gelegd die relatief ge-
sproken het zwaarst neerkomt op de kleinste gebruikers en wordt zo
doende een enigszins merkwaardige structuur in onze hele belastingpoli-
tiek verkregen. Daar komt nog bij dat weliswaar wordt gezegd dat deze
tarieven voor 5 jaar vast zijn, maar spreker vindt dat toch een moeilijk
Punt om te geloven als verder gesteld wordt dat, nu in andere gemeenten
zich de noodzaak voordoet voor de verhoging, het niet beleefdheidshalve
tegenover de SROG gevolgd wordt. Het is tenslotte de vraag, of over
drie jaar al die andere gemeenten waar het dan nu zo nadrukkelijk om
gaat, dan niet in moeilijkheden zijn gekomen en er opnieuw een aanpassing