17 december 1971 433 Tongeren, om voor dit werk, dat inderdaad g:eld kost, eventueel iets be- schikbaar te stellen, ondersteunen. Tenslotte een zeer principiële opmer- king over de inspraak. Het gaat er bij inspraak niet om hoe de raad vindt dat die inspraak is gebeurd, maar hoe de burgers vinden dat die inspraak is gebeurd. Spreker gelooft dat dit het belangrijkste punt is dat de raad moet beoordelen. De raad bekijkt de inspraak anders dan dat van de kant van de burgers wordt gedaan. En als de burgers in dit geval het gevoel hebben dat zij bij het gehele complexe probleem voldoende gehoord zijn en alles hebben kunnen zeggen wat ze wilden en de argumenten van het oollege treffend zijn geweest, dan accepteert men dat en dan is aan de inspraak voldaan. Wethouder Van Wijk meent dat er bij de heer Van Tongeren nog altijd een groot mlsverstand bestaat wanneer hij stelt: u en de ambtenaren hebben het te druk, delegeer dus een deel van de taak. Zo ligt het bepaalt niet. „U en de ambtenaren" kennen de gebondenheden, weten wat wel en niet kan, weten aan welke wettelijke bepalingen zij gebonden zijn en kun- nen hun geest niet zo vrij laten vieren als de fantasie van de burger en in dit verband ook van de heer Van Tongeren. Het is dus bepaald niet zo dat het college aan de fantasie en het speelse niet toekomt omdat het het te druk heeft, maar veel van het speelse moet bij voorbaat al vallen omdat het niet haalbaar is en het steriel is om daar lang aan te werken. In de tweede plaats bestaat er nog een misvatting. Het slot van vraag 40 heeft betrekking op een nota veui de stedebouwkundige die al bestaat en dan is het logisch dat als die nota bijgewerkt moet worden, men zich weer wendt tot de auteur van die nota. De heer Van Tongeren heeft ge- zegd dat de opdrachtgever recht van inspraak heeft; wanneer spreker bij de welstandscommissie zit, dan ervaart hij vaak dat wanneer iets „scheefs" wordt ontdekt men veelal opmerkt, dat dit typisch een eis van de opdrachtgever moet zijn geweest. Dat is iets wat de opdrachtgever dan wil, maar de architect niet. Meestal zijn dat concessies en zo zal het zeer zeker naar sprekers gevoelen het behoeft zo niet te gaan ook hier kunnen gaan. De heer Van Tongeren weet veel te goed dat de wensen van de opdrachtgever een vrij grote rol spelen en dat men een lappendeken krijgt wanneer men alle meningen probeert samen te bundelen tot één geheei. Daarmede verwerpt spreker de inspraak niet, integendeel, heel vaak is de inspraak iets verfrissends, en het college wil graag met in- spraak deze zaak verder tot ontwikkeling brengen. Maar dan moet er een nota zijn, een praatprent, een plattegrond. Spreker meent wel te kunnen spreken namens het college als hij zegt tot de heer Van den Briel dat het college bereid is deze zaak in comité-generaal door te nemen omdat inder- daad vroegtijdige publiciteit voor te respecteren belangen bevorderlijk kan zijn. De voorzitter zegt dat het college inderdaad geen bezwaar zal hebben tegen een comité-generaal, maar spreker vraagt zich af of het voor- nemen dat wel reeds in de beantwoording is opgenomen, namelijk om de betrokken raadscommissies binnenkort volledig in te lichten, of dat in zover ook voor de heer Van den Briel aanvaardbaar is, dat eerst de com- missies van de huidige stand van zaken op de hoogte worden gesteld en dan in overleg met de commissies wordt gehoord of zij ook inderdaad het comité-generaal op dit tijdstip de meest geëigende en de meest wenselijke procedure achten. Dit is reeds een toezegging waar de raad het college aan kan houden of is de voorkeur voor het comité-generaal zo groot, dat de heer Van den Briel zegt; vergeet die raadscommissies maar, behandel het meteen maar in comité-generaal. De heer Van den Briel zegt dat het moeilijk is om dit geval te be- oordelen. Hij zou het aan de ene kant de commissies mogelijk willen ma-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1971 | | pagina 43