24 februari 1972
56
De heer Brandsma heeft met genoegen kennisgenomen van de medede-
ling van de Voorzitter, dat het heel goed bedoeld is bij het college. Hij
wil nu verder de discussies afwachten om te kijken wat er uit de bus komt.
De heer De Kuiter wil graag een tweetal opmerkingen maken. In de
eerste plaats naar aanleiding van een opmerking van de heer Van den
Briel, die zijn uitgangspunten voor de democratisering formuleerde als
dienend voor een zo goed mogelijk bestuur. Spreker wil er toch op wijzen
dat, hoewel waarschijnlijk onbedoeld, een dergelijk uitgangspunt bijzon-
der gevaarlijk kan zijn, als men sec de instelling neemt van een zo goed
mogelijk bestuur. Spreker is er van overtuigd wethouder Van Wijk
noemde het al even dat de kolonels in Griekenland er van overtuigd zijn
dat hun optreden dient voor een zo gjied mogelijk bestuur. Democratie,
kan men zeggen, kost geld, kost hinder, kost last. Maar dat zijn de offers
die men daarvoor brengt en vandaar dat spreker meende dat toch wel ter-
dege op dat tweede element bij de benadering moet worden betrokken,
n.l. ook de verhouding tussen bestuur en bestuurden, zij het dan dat de
heer Van den Briel hem ogenblikkelijk zou kunnen tegenvoeren dat dit
natuurlijk fundamenteel ook wel deel uitmaakt van goed bestuur, als
men dat goed bestuur inderdaad ook maar op de goede manier interpre-
teert. In de tweede plaats wil spreker een opmerking maken in de rich-
ting van de heer Van Tongeren. Het is duidelijk dat zijn parlementaire
geschiedenis pas bij 1966 begint. Die van de Protestants-Christelijke frac-
tie ongeveer 100 jaar geleden. Wat spreker wei verbaasd heeft in het hele
betoog is dat dit debat over de democratisering, dus over het brengen van
een nieuw element in ons bestuur, eigenlijk begonnen is met een soort
onteigeningsprocedure of een toeëigeningsprocedure in de richting van de
jongste democraten in de raad. Het is ook frappant dat de heer Van Ton-
geren nadat hij er eerst niet onder uit is kunnen komen, dat toch ook an-
deren dan alleen D'66 gehinderd werden door de gedachte aan inspraak en
democratisering en daarvan enkele citaten plaatst, vervolgens de andere
fracties beklaagt dat de geringe kracht, de geringe omvang, moeilijkhe-
den geeft om dit in de praktijk om te zetten, om tenslotte te eindigen
met een noodkreet dat het voor een nog kleinere fractie nog moeilijker is.
Om dan op die basis een onteigeningsprocedure in te zetten, lijkt spreker
op zichzelf genomen wat zwak. Het geen woorden maar daden is een kreet
die altijd interessant blijft, vooral voor de voetballiefhebbers, maar men
dient daarbij toch wel te bedenken dat van Gods schepselen, de mens de
enige is die zijn gedachten ook met woorden kan uitdrukken en daar niet
alleen daden voor nodig heeft, maar dat extra middel heeft gekregen, en
dat men dus wel terdege mag toepassen als het gaat om belangrijke poli-
tieke vraagstukken.
De voorzitter dankt de heer Van den Briel voor zijn verduidelijking.
Spreker gelooft dat er althans op dit moment kan worden gesteld dat er
een grote mate van overeenstemming bestaat, daar waar ook van de zij-
de van het college de Zandvoortselaandiscussie niet als een schoolvoor-
beeld werd gezien en zeker niet voor toekomstig opereren. Wijkspreek-
uren zijn zeer wel mogelijk, maar spreker meent dat ook wijkhearings
min of meer hetzelfde zijn, doch niet altijd hetzelfde behoeven te be-
tekenen. Spreker neemt aan dat het kruit va.n allen nog van voldoende
droog gehalte is om nu opgewekt aan de voorstellen te beginnen die hij
overeenkomstig de voorstellen van de commissie zou willen volgen.
Spreker stelt thans aan de orde punt la van het voorstel van de com-
missie, hetgeen handelt over de samenstelling der raadscommissies.
De heer Jager merkt op dat het college naar aanleiding van het advies
van de commissie zegt er niet voor te voelen dat één lid van een commis-
sie de mogelijkheid heeft een deskundige uit te nodigen om zijn visie tij-
dens een commissievergadering naar voren te brengen. De commissie zelf,