63
24 februari 1972
rapport van de commissie ,,Democratisering" en het oordeel van het col-
lege van burgemeester en wethouders daarover, verzoekt het college van
burgemeester en wethouders op korte termijn een voorstel bij de raad in
te dienen tot herziening van de verordening op de raadscommissies;
spreekt als zijn oordeel uit, dat in deze herziening in ieder geval de vol-
gende punten betrokken dienen te worden:
1. het opnemen in de verordening van de mogelijkheid dat raadscommis-
sies, indien zij dit wensen, worden uitgebreid met maximaal twee niet-
raadsleden, als volledig lid, die als deskundig zijn te beschouwen op het
terrein van een commissie of een deel daarvan
2. het in de verordening opnemen van de bevoegdheid van een raads-
commissie om, zo zij dit nodig vindt, een openbare hoorzitting te hou-
den. Het college van burgemeester en wethouders zal zijn medewer-
king aan een door een commissie te houden hoorzitting dienen te ver-
lenen;
3. het opnemen in de verordening van een regeling, waarbij twee leden
van een commissie, na voorafgaande mededeling aan de voorzitter, het
recht krijgen een deskundige, ook van buiten het gemeentelijke ap-
paraat, uit te nodigen een commissievergadering bij te wonen, indien
zij van mening zijn dat de zienswijze van de uit te nodigen persoon of
de informaties die hij kan verschaffen, van belang zijn voor de oor-
deelsvorming van de commissie.
De voorzitter zegt dat punt 2, zoals de heer Jager reeds heeft opge-
merkt, later aan de orde komt.
Spreker constateert dat dit voorstel voldoende wordt ondersteund en
dus tevens punt van bespreking kan uitmaken.
De heer Beijen vraagt of de mogelijkheid bestaat om een deskundige,
als die benoemd is, ook weer te ontslaan.Het zou namelijk kunnen voor-
komen dat men na een jaar tot de conclusie komt dat een deskundige niet
bevalt. Zoals dat nu in het voorstel staat, heeft hij, eenmaal benoemd,
waarschijnlijk zitting voor onbepaalde tijd. Want er staat niet voor welke
periode. Hij zit daar misschien wel voor eeuwig. Men kan die verordening
toch wel zo maken dat men hem kan ontslaan.
De voorzitter meent van niet. In principe is het uitgangspunt dat voor
een volledig lid hetzelfde geldt als voor de raadsleden.
De heer Jager merkt op dat hetgeen hij heeft ingediend geen voorstel
is, maar een motie. Hij verzoekt om een voorstel van het college tot wij-
ziging van de verordening, waar onder andere dit punt in betrokken wordt.
De heer Van den Briel neemt aan dat in dit voorstel ook het stemrecht
bedoeld is. Spreker ziet dat stemrecht en de stemming in een commissie
eigenlijk als iets wat niet zou moeten voorkomen. Hij gelooft dat in de
onderhavige gevallen beter gesproken kan worden van: de meerderheid
van de commissie meent dit en de minderheid meent dat, zonder dat er een
stemming over een bepaald onderwerp plaats vindt. Spreker gelooft dat
men een stuk verder is als er over deze zaken eigenlijk geen stemming is,
maar dat gezien de inhoud van een raadscommissie, dat toch eigenlijk
een commissie van advies is, het advies zowel van de meerderheid als van
de minderheid aan de raad wordt voorgelegd.
De heer De Buiter kan zich met dit voorstel wel verenigen. Hij begrijpt
de redenering van de heer Rücker niet als deze zegt dat in een commis-
sie beleidsvorming plaats vindt. Inderdaad beleidsvorming, dat wii zeggen
men is bezig een stukje beleid op te bouwen. Het is geen beleidsvoering;
spreker heeft de indruk dat de heer Rücker dat verwart. Als men name-