125
30 maart 1972
een gedeelte van het desbetreffende bedrljfsperceel te mogen gebruiken als
opslagplaats van materialen en de verkoop aan de aannemerij. Nu kan
men tot geen andere conelusle kcmen, dan dat Rote N.V. van het college
heeft gekregen waar het om gevraagd heeft, en dat blijkt feitelijk uit de
brief van het college van 19 oktober 1970 aan de directie van Rote. Dat
het college in die brief, ter voorkoming van misverstand, ook nog eens
nadrukkelijk haar mening kenbaar maakt met betrekking tot het verbod
van de detailverkoop, is strikt genomen in deze niet relevant, om reden
dat uit de aanvrage van Rote blijkt dat dit geenszins de intentie van
betrokkene geweest is. Men heeft gevraagd spreker herhaalt nogmaals
het bedrijfsgedeelte te mogen gebruiken als opslagplaats van materialen
en verkoop aan de aannemerij. Men kan dus op dit moment, naar sprekers
opvatting, over het al of niet juist zijn van de interpretatie van burge-
meester en wethouders ten aanzien van de toepassing van het bestem-
mingsplan, onbesproken laten. Daarover behoeft men niet te discussiëren,
omdat dit ten enenmale niet gevraagd is en de bewuste toevoeging in
de brief feitelijk enkel en alleen bedoeld is, zo meent spreker het althans
te moeten interpreteren, ter voorkoming van elk misverstand. Sprekers
fractie is unaniem de mening toegedaan dat het college hier in deze
niets heeft gedaan of nagelaten wat voor de heer Teeuwen een basis zou
kunnen zijn om de gemeente Heemstede aansprakelijk te stellen voor even-
tueel geleden schade. De gemeente Heemstede heeft gegeven wat haar
gevraagd is en daarmee is deze zaak voldoende geanaliseerd.
De heer Jager wil niet al te diep op de inhoud van deze zaak ingaan
omdat hij in een voltallige raadsvergadering als deze, deze zaak niet uit-
gebreid ter discussie wil stellen, omdat dan een eindeloze spraakverwar-
ring zou ontstaan die nergens goed voor is. Daarom betreurt hij het ook
bijzonder dat zijn pogingen van vöôr deze raadsvergadering, om deze
zaak in handen te stellen van een commissie uit de raad, kennelijk bij de
meerderheid van deze raad geen gehoor heeft kunnen vinden. Het is
sprekers vaste overtuiging dat ieder verzoekschrift aan de raad, ongeacht
het belang dat de raad daar op het eerste gezicht aan heoht, in handen
gesteld zou moeten worden van zo die bestaat een vaste commissie
voor de verzoekschriften of in handen van een commissie ad hoc. Het
eerste verdient dan zijns inziens verreweg de voorkeur. Spreker vindt
persoonlijk dat onvoldoende recht wordt gedaan aan een, of in dit geval de
indiener van een verzoekschrift aan de raad, als slechts wordt volstaan
met het akkoord gaan van de raad met het standpunt van het college
van burgemeester en wethouders. Ongeacht de aandacht en de tijd dle
indlviduele raadsleden aan deze zaak hebben besteed, en dat is bij sommige
leden zeer veel, meent hij dat de raad als instituut, met de nu te volgen
procedure te weinig aandacht besteedt aan een adres gericht aan de raad.
Nogmaals wil spreker er op wijzen dat hij geen uitspraak doet over de
conclusie, wat inhoud betreft, van het college. Hij zal ook geen voorstel
indienen om nu nog in dit geval een commissle in te stellen, omdat hij
uit vorige gesprekken weet dat dit niet haalbaar zal zijn. Wel vraagt hij
het college, en dan spreekt hij mede namens mevrouw Diel, zijn fractie-
genoot en mevrouw Snoep, of het mogelijk is op korte termijn te komen
met voorstellen tot het instellen van een commisie voor de verzoek-
schriften, en daarbij zou dan eventueel gedacht kunnen worden aan een
dubbelfunctie van de reeds bestaande commissie voor de beroepschriften,
die hier niet voor is geschreven maar die da.n wel met deze taak uitgebreid
zou worden. Afhankelijk van het standpunt van het college over deze
zaak, zal spreker zonodig in tweede termijn een voorstel daartoe indienen,
De heer De Ruiter meent doordat de schrijver van het verzoekschrift
op een gegeven moment deze zaak in handen heeft gesteld van een advo-
caat, de zaak daarmede een geheel ander karakter gaat vertonen. Daar-