■w m>
28 september 1972
288
leiding van het aantal vergaderingen van de vorderingscommissie volko-
men begrijpelijk; spreker zal het verzoek graag meenemen om te bezien
of dit punt nader kan worden behandeld, waarna hij de heer Van Tongeren
nader zal informeren. Verder ziet spreker de opmerking van de heer Van
Tongeren als een warme ondersteuning om tot benoeming van de leden
van de vorderingscommissie over te gaan.
De heer Van Tongeren zegt dat dit juist de vraag is omdat men niet
precies weet hoe aktief deze leden zijn; ze hebben niet vergaderd en dan
vraagt men zich af of zij dan wel met open ogen gekeken hebben.
De voorzitter zegt dat ook het college het populaire aspect van het moe-
ten vorderen natuurlijk niet ziet, misschien is het in bepaalde omstandig-
heden wel enigszins populair, maar het is toch geen plezierige bezigheid
in het bestuur. Maar het college sluit ook bepaald niet uit dat het in
Heemstede wel eens nodig zou kunnen zijn om te vorderen.
Volgens de heer Van Tongeren gaat het er maar om of men achter deze
benoemingen kan staan, want spreker kent de voorgedragenen niet.
De voorzitter merkt op dat het beproefde adviseurs zijn; deze leden van
de commissie zijn dus niet alleen dit jaar opgetreden.
Als de heer Brandsma de heer Van Tongeren goed heeft beluisterd, dan
zou hij niet precies weten wat die commissie doet en wat zijn taak is.
Spreker kreeg uit de woorden van de heer Van Tongeren de indruk alsof
de commissie initiatieven tot vordering kan nemen, met andere woorden:
de boer op gaat en dan kijkt of er hier of daar iets staat dat gevorderd
zou kunnen worden. Spreker zegt dat dit een commissie is die alleen op
voorstel van het coliege tot eventuele vordering kan adviseren; spreker
maakt toevallig zelf deel uit van die commissie, dus voelt hij zich enigs-
zins in zijn goede naam aangetast als gesteld wordt: doet die commissie
wel eens wat. Als de commissie geen voorstellen van het college ontvangt
kan zij niets doen en dus ook niet vergaderen. Spreker zegt dit vooral
namens zijn medeleden die zich hier niet kunnen verdedigen.
De voorzitter zegt dat hij de blaam op de commissie minder heeft ge-
proefd als het feit dat de heer Van Tongeren extra aandacht voor dit on-
derwerp vraagt, en dat er dus op niemand een blaam is geworpen, ook niet
op het college. Zo ziet het college het althans. Spreker wil duidelijk stel-
len dat ook het college deze zaak zeer nauwlettend in het oog houdt en het
bepaald niet ondenkbaar acht dat er toch nog eens een keer een beroep zal
moeten worden gedaan op de commissie.
Uitgebracht werden 17 stemmen op mevrouw G. J. Jonkheid-Beemster
en de heren Th. A. G. Bekker, ir. J. Kooijmans en H. D. Vooren, terwiji
16 stemmen werden uitgebracht op de heer C. Brandsma, zodat deze be-
noemd werden. De heer Brandsma heeft zich ten aanzien van de aanbeve-
ling van zijn persoon van stemming onthouden.
IV. Geldlening N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten, groot f 143.000,
(volgno. 115).
De voorzitter deelt mede dat de commissie voor de financiën zich met
het voorstel kan verenigen.
Het ontwerp-besluit wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
IVa. Geldlening N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten, groot
f 200.000,— (volgno. 123).
Het ontwerp-besluit wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.